202
het de lengtefout betreft. In dwarsrichting zijn beide methoden gelijk
waardig.
Tn hoofdstuk V wordt, aangevuld met een rekenvoorbeeld, het geval
beschouwd waarbij, behalve alle richtingen die bij de normale ruiten
ketting voorkomen, tevens de lengte van alle zijden op de foto's wordt
gemeten. Zoals te verwachten was, is deze combinatie gunstiger dan elk
van beide eerstgenoemde methoden.
Tot zover de inhoud van de publicatie. De probleemstelling is inte
ressant en een zorgvuldige behandeling zeker waard. De hier gepubli
ceerde resultaten zijn echter zeer aanvechtbaar en. afgezien van een
aantal detailpunten, in hoofdzaak doordat m.i. het uitgangspunt van de
auteur foutief is. Zijn opvatting van de foutentheorie is verouderd, het
geen duidelijk blijkt uit het voorwoord dat aan het eigenlijke werk voor
afgaat. Het lijkt mij de moeite waard hierop nader in te gaan, daar
opvattingen als deze nog al te veel blijken voor te komen.
In evengenoemd voorwoord reageert de auteur op de critiek die
door F. Kobold in het Schweizerische Zeitschrift für Vermessungs-
wesen (1949, blz. 251) en door ondergetekende in het Tijdschrift voor
Kadaster en Landmeetkunde (1949, blz. 243) wordt geleverd op zijn
werk: „Fehlertheorie und Ausgleichung von Rautenketten in der
Nadirtriangulation Kobold maakte voornamelijk bezwaar tegen het
feit, dat de invloed van camerahellingen en terreinhoogteverschillen
wordt verwaarloosd, terwijl Uw referent het ontbreken van een bewijs
voor de aangenomen correlatievrijheid der richtingen, evenals de wijze
van toepassing der foutenvoortplantingswet, als evenzovele zwakheden
signaleerde.
In zijn repliek haalt de auteur beide bezwaren op merkwaardige wijze
door elkaar.
Allereerst betoogt hij dat men, tengevolge van een zekere mate van
onvermijdelijke idealisering steeds een aantal zgn. systematische fouten
tezamen met toevallige fouten moet behandelen. Hier zou alleen ver
schil van mening kunnen bestaan ten aanzien van de grens tot welke
men systematische fouten nog corrigeren wil of kan. Dan volgt woor
delijk „Met het begrip der systematische fouten van waarnemingen is
nauw verbonden het begrip der afhankelijkheid, nl. de afhankelijkheid
van de parameters die de systematische fouten veroorzaken. Daar vol
gens het bovenstaande aangenomen wordt, dat de systematische fouten
(voor zover de regelmatigheid bekend is v. d" W.) geëlimineerd
zijn, kunnen derhalve de gecorrigeerde waarnemingen als onderling
onafhankelijk worden aangemerkt".
Met de opvatting, dat men regelmatige invloeden in de practijk
slechts tot een bepaalde grens kan corrigeren, zal iedereen het eens
zijn. Men moet zich echter bewust zijn van het feit, dat deze correcties
zelf weer op waarnemingen berusten en derhalve niet foutloos zijn.
Bovendien brengt men slechts correcties aan voor de „onbekende"
invloeden, met de mogelijkheid of zelfs grote waarschijnlijkheid, dat
men een aantal andere verwaarloost.