203
A priori kan men derhalve verwachten, dat de grootheden die men
als waarnemingen invoert, zekere „algebraische" correlaties zullen ver
tonen. Daarnaast kan nog „physische" correlatie optreden (b.v. ten
gevolge van instrument en/of waarnemer). Het al of niet aanwezig
zijn van deze correlatie, althans een uitspraak over de vraag of men
de correlatie mag verwaarlozen, is slechts op basis van een statistisch
onderzoek vast te stellen.
Dit principe nu, wordt door Reicheneder ontkend. Hij wil slechts
met deze factor rekening houden door de m.f. in de waarneming in
zijn formules met een hoger bedrag in te voeren als met de practische
verwachting overeenkomt. Hoeveel hoger dit bedrag moet zijn laat
hij echter in het midden, evenals het antwoord op de vraag naar het
criterium dat men hierbij zou moeten hanteren.
Reicheneder accepteert klakkeloos een tegenspraak tussen theorie en
practijk, voortkomende uit het feit dat de theoreticus de bij de instru
mentele uitwerking optredende omstandigheden slechts zeer onvol
komen in rekening kan brengen. Zijn hoop is slechts gevestigd op de
toekomst, waarin, door verbetering van instrumenten, camera's en
fotokwaliteit, de noodzakelijke idealiseringen geen merkbare invloed
meer zullen hebben.
Hiertegenover staat de, m.i. juistere, opvatting, dat uit een statis
tisch onderzoek voor elk probleem de juiste basis kan worden gevon
den, waarna de toepassing van de foutenvoortplantingswet tot resul
taten leidt die van de werkelijkheid slechts weinig behoeven af te
wijken. Het uitvoeren van dit statistisch onderzoek vereist weliswaar
een vrij omvangrijk waarnemingsmateriaal, doch in principe levert het
geen onoverkomelijke moeilijkheden. Iedere theorie die niet op een
dergelijke basis berust, of waarbij verzuimd wordt aannemelijk te
maken, dat de aard van het probleem een bepaalde aanname wettigt,,
is voor de practijk waardeloos.
Waar Reicheneder zover gaat, dat hij de invloed van hellingen en
hoogteverschillen op de gebruikte richtingen op dezelfde wijze behan
delt als meetfouten, moet hij tot voor de practijk onbruikbare resul
taten komen.
Zijn werk is dan ook hoogstens interessant als voorbeeld van een
bepaalde rekentechniekdat daarmee een fotogrammetrisch probleem
nader tot een oplossing wordt gebracht is zeker niet het geval.
A. J. van der Weele
Hans Richter: Leistungszahlen der Photogrammetrie. Ergeb-
nisse der Nachkalkulationen der photogrammetrischen Arbeiten deut-
scher Photogrammeter der Jahre 1925 bis 1945. 50 blz., 21 X 29 cm.
Herbert Wichmann, Berlin, z. j. (1951). Prijs DM 12.
Bovengenoemd boekje geeft in 50 bladzijden een overzicht van de
productiecijfers die in Duitsland tussen 1925 en 1945 zijn bereikt bij
fotogrammetrische kaarteringen van verschillende aard.
Het zou te ver voeren op deze plaats in te gaan op de details van