170 \A B a arC tg \A B 'S Yj i Y Q. 1 A \A B I (A B) Qa Qb(A BQa Qb) 1 P (A Bf' Y B A B 2 cos2 y ir In principe zullen we uitgaan van de gedachte, dat de bepaling van de coördinaten van H onafhankelijk geschiedt van de meting van y dit ter vermijding van de invloed van correlatietermen, waarvan de grootte zeer lastig te schatten en de uitwerking veelal ongunstig is. Dit betekent, dat de driehoek PHR overbepaald is. Vorm en grootte worden geheel vastgelegd door de coördinaten van P, H en R, zodat dus de meting van y een overtollig gegeven brengt1 Fig. 8 Fig. 9 En dit betekent weer op zijn beurt, dat de waarden voor a verkre gen uit (i) en (2) in principe verschillend zijn, evenals hun middel bare fouten. T angensregel. Uit (1) volgt Differentiëring geeft: B \2 Y 0„, 1) Worden de coördinaten van H berekend uit drie achterwaartse richtingen, waarvan twee tevens Y bepalen, dan geldt dit niet meer. Het lijkt mij echter juister H zo goed mogelijk te bepalen, wat vaak andere keuze van richtingen zal betekenen, of het inschakelen van meer dan drie richtingen.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1952 | | pagina 4