e—r2 d Rl üpx n- 225 We nemen nu weer de draad van onze onderzoeking van blz. 223 op. Noemen we de bij R1 en R2 behorende waarden van p resp. pi en p2, dan is volgens (9) FR1 D' Pi Pt F—R2 D' (21) E—R10 Omdat px en evenals p2 en R2 aan (8) voldoen, is in verband met (21) ook Pi GR1 D" G—R2 L" F—R- (22) Fk-x D' Uit elk der vergelijkingen (21) en (22) kan Rx of R2 worden opge lost. Men verkrijgt dan EPx R, p FPi~ 1 D'Px G F-Pt F Op2 D' Ep 2+G R* D'p2 D" (23) (24) o. Door gelijkstelling van de eerste vergelijkingen van (23) en (24), volgt voor px de betrekking: Epx F Dpx D' FPx G D'Px D" Stelt men de laatste vergelijkingen van (23) en (24) gelijk, dan volgt een vierkantsvergelijking voor p2 met dezelfde coëfficiënten als voor px, zodat de waarden px en p2 de wortels zijn van de vierkantsver gelijking in P EDFD)P* 4- (ED" GD)P FDGD') o. (25) Berekent men hieruit px en p2, dan volgen uit (23) en (24) Rx en R2. Uit (25) volgen twee reële waarden px en p2, omdat de discriminant (ED" GD)2 4 FDGD') EDFD) de vorm (11), en dus o. Wij zien dus, dat in het algemeen ook de zekerheidscoëfficient ligt tussen een minimum- en een maximumwaarde. Voor het Snelliuspunt in zijn geheel bezien zijn deze waarden, en wel speciaal de minimum waarde, beslissend. Het is dus zeker niet voldoende, zoals R e i c h e n e- d e r doet, om alleen de ax en aY te berekenen. De redenering hiertoe is volkomen analoog als bij de vergelijking tussen de middelbare coör- dinatenfouten in X- en 7-richting en de gehele foutenkromme Grijpen wij weer terug op de betekenis van onze symbolen (6), dan moeten wij dus de hoofdrichtingen 0X en 02 berekenen uit (25) n Qxx [Qxx 1 n Qxy Qxy ty2 0 Qxx [Qxx'} n Qyy IQyy'] tg 0 Qxy [Qxy'} 11 Qyy [Qyy1} o. (26)

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1952 | | pagina 11