Nederlandsche Landmeetkundige Federatie
241
12e Congres op 7 Juni 1952
Verslag van de vergadering van de Commissie voor
Landmeetkundige Techniek
Na de opening van de vergadering door de voorzitter, Ir. B. de
Boer, wijst deze op de aard van de te behandelen onderwerpen. Deze
zullen waarschijnlijk geen aanleiding geven tot het vormen van con
clusies door de vergadering, doch wel leiden tot een uitwisseling van
gedachten.
Hierna geeft de heer N. D. Haasbroek een toelichting op het door
hem geschreven artikel in het Tijdschrift voor K. en L., jaargang 195 A
blz. 3 e.v.„Onderzoek naar de nauwkeurigheid waarmee men met
passer en transversaalschaal (resp. piquoir en biseau) kan kaarteren en
uitpassen". Spreker merkt op, dat dit artikel de resultaten^ geeft van
een uitvoerig onderzoek en dat hiervan gebruik is gemaakt in het rap
port „Opzet en techniek van kadastrale metingen", dat door de heren
Baarda en De Groot is ingediend. Daarom wordt zijn artikel in deze
commissie besproken.
Getracht is alle handelingen die tezamen het kaarteren en uitpassen
met passer en schaal of met piquor en biseau uitmaken afzonderlijk
aan een onderzoek te onderwerpen, waaraan tevens een nauwkeurig-
heidsonderzoek van de gebruikte instrumenten is verbonden. Kent
men de foutenbronnen en heeft men een inzicht in de nauwkeurigheid
waarmee elk van de onderdelen van de bewerking verloopt, dan zal
men zich door toepassing van de voortplantingswet van de fouten een
oordeel kunnen vormen over het eindresultaat. Spreker zegt de vele
proefpersonen en alle medewerkers uit heel landmeetkundig Neder
land die hun medewerking hebben verleend en die er toe hebben bij
gedragen de theoretisch verkregen resultaten aan de practijk te toetsen,
hartelijk dank.
Tussen de theoretisch berekende en practische resultaten bestaat een
bevredigende overeenstemming. Zij leiden tot de conclusie, dat de
ernstigste foutenbron in de kaartering het oprichten van lange lood
lijnen is. Vermijdt men deze, dan wijzen de onderzoekingen uit, dat
men aan een kaart die vervaardigd is op maatvast papier, coördinaten
en afstanden kan ontlenen met een middelbare fout van ca. o,i mm.
Voor de practijk lijkt het spreker uit veiligheidsoverwegingen redelijk
dit bedrag met V 2 te vermenigvuldigen. In het rapport van de heren
Baarda en De Groot is dan ook 0,14 mm aangenomen.
Belangrijk is te constateren, dat de nauwkeurigheid van een kaar
tering en uitpassing met piquoir en biseau slechts weinig onderdoet
voor die met passer en schaal. Uit het oogpunt van efficiency is deze
werkwijze in vele gevallen aan te bevelen. Nog betere resultaten levert
het gebruik van een liniaal van plexiglas.
Tenslotte wijst spreker nog op de persoonlijke systematische fouten
die bij het kaarteren en uitpassen worden gemaakt. Aan het einde van