242
zijn artikel heeft hij enige richtlijnen gegeven, waardoor deze fouten
zoveel mogelijk onschadelijk kunnen worden gemaakt.
Hierna vindt de bespreking van dit rapport plaats.
De heer Glerum vraagt of het gebruik van een vergrootglas tot betere
resultaten leidt bij het aflezen van een biseau.
De heer Haasbroek heeft dit niet onderzocht, doch bij de proeven
was het gebruik van een loupe toegestaan.
De heer Plasman wijst op de gepubliceerde cijfers van Kummer
(Zeitschrift für Vermessungswesen 1907). Wat betreft de nauwkeu
righeid van kaarteren bestaat er goede overeenstemming, doch voor
het uitpassen vond Kummer kleinere waarden bij het gebruik van een
biseau dan bij het gebruik van passer en schaal. Dit zou overeenstem
men met het voorschrift van Van der Tas in Indonesië, dat ook de
biseau voor uitpassen aanbeveelt. Zou het verschil kunnen schuilen
in de wijze van uitpassen met de biseau? Van der Tas schrijft nl. ook
voor, dat begin- en eindpunt van een afstand op de biseau moeten
worden afgelezen.
De heer Haasbroek zegt, dat bij zijn proefnemingen inderdaad steeds
het nulpunt is aangelegd. De waarnemingen vonden met tussenpozen
plaats, zodat de aflezing niet door de voorgaande beïnvloed werd. Het
is zijn indruk, dat het aanleggen van de nulstreep niet onnauwkeuriger
is dan schatten. Voor de tegenspraak met de uitkomsten van Kummer
en Van der Tas is geen verklaring te vinden, zolang het waarnemings
materiaal van deze proeven niet ter beschikking is. Bovendien is het
te betwijfelen of bij deze proeven een goede comparator is gebruikt.
Spreker meent, dat de resultaten van de 5 proefpersonen, resp. 42,
45» 5°> 4° en 44 yu, toch een frappante overeenstemming geven.
De voorzitter meent, dat het niet mogelijk is de verschillende uit
komsten te vergelijken zonder de waarnemingen. Misschien verdient
het aanbeveling de nauwkeurigheid van het aanleggen van een biseau
nog eens nader te onderzoeken, waarbij Prof. Roelofs opmerkt, dat het
waarnemingsmateriaal van de heer Haasbroek de mogelijkheid hiertoe
bevat.
De heer Harkink wijst op het resultaat van deze onderzoekingen,
dat verkregen is uit punten die op de kaart zijn gekomen als meet
punten en toppen van loodlijnen. Bij kadastrale metingen zullen punten
ook wel op minder nauwkeurige wijze worden geconstrueerd, bv. door
ombogingen. Het resultaat moet dus op voorzichtige wijze worden
gebruikt.
De heer Haasbroek is het hiermee eens. Voor andere constructies en
andere omstandigheden (b.v. oude kadastrale plans) zullen ook andere
onderzoekingen gedaan moeten worden, op basis van deze gegevens.
Prof. Baarda wijst op het waardevolle van dit onderzoek, omdat hier
mee een belangrijke foutenbron is geanalyseerd: de kaarteerfout. Zo
moet iedere bron van fouten onderzocht worden. Slechts op die wijze
komen we tot een geheel, waarbij de onderdelen op elkaar afgestemd
kunnen zijn.
De voorzitter vindt deze gedachtengang een goede overgang naar