249
schouwd zou kunnen worden de afspraak die eigenaren van aan elkaar
grenzende percelen maken, wanneer zij te velde hun grenzen aanwijzen
aan de overheid (de landmeter van het kadaster), blijkt vooral het
congres te hebben gefrappeerd.
De voorzitter, Mr. K. J. Bes, wijst op het verschil van deze overeen
komst met die van dading. Voor deze laatste is bestaansvoorwaarde het
feit van de onenigheid tussen partijen; door het sluiten van de over
eenkomst van dading willen zij een aanhangig rechtsgeding beëindigen,
dan wel een te voeren geding voorkomen. Bovendien moet zij schrif
telijk worden aangegaan.
Ons B.W. kent de vaststellingsovereenkomst niet. De rechtspraak-
heeft haar in de laatste jaren meermalen als volkomen rechtsgeldig
erkend. Ook hiermede wordt aan een bestaande onzekerheid een einde
gemaakt, zonder dat daarbij onenigheid tussen partijen behoeft te be
staan. Zij is vormloos en uit feiten en omstandigheden heeft de rechter
haar bestaan wel aangenomen, zonder dat van de nadrukkelijke sluiting
van de overeenkomst bleek. Voorts volgt uit jurisprudentie de eigen
schap, dat zij declaratief van karakter is, gelijk de overeenkomst van
scheiding en deling volgens art. 1129 B.W.
Het belang van deze rechtsfiguur voor het kadaster, speciaal bij her
metingen, springt in het oog. Spreker wijst op de omstandigheid, dat
voor de toepasselijkheid er reeds een rechtsverhouding moet bestaan.
Deze zou z.i. slechts kunnen worden gezien in de tussen eigenaren van
naburige erven bestaande qualitatieve verbintenissen (bv. art. 678
B.W.).
In verband met deze theorie wordt opgemerkt door Ir. van Riessen,
dat notaris Swane tot de conclusie komt, dat een kadastrale grensvcr-
plaatsing bv. volgens de figuur op blz. 32 van de congrespublicatie,
juridisch niet is verantwoord, want of er is sprake van een schenking,
en dan had een notariële akte moeten worden opgemaakt, of er is
sprake van een overdracht, en dan ontbreekt de transportakte.
De heer Rietsema merkt op, dat iedere overeenkomst reeds een vast
stelling van een rechtsverhouding vormt. Men zou, wanneer het gaat
om het regelen van een grens tussen verkoper en koper, ook kunnen
spreken van een nadere overeenkomst, die aan de oorspronkelijke over
eenkomst wordt toegevoegd, en waaromtrent art. 1910 B.W. regelen
stelt. Bovendien komt in de koopakten dikwijls de clausule voor, dat
er verkocht is volgens afpaling. Voorts merkt spreker nog op, dat het
geval waarbij beide partijen aanwezig zijn bij de delimitatie, anders ligt
dan wanneer deze ongelijktijdig hun aanwijzing doen aan de landmeter.
De heer Kluvers wijst er op, dat aan de vaststellingsovereenkomst
niet de declaratieve kracht behoort te worden toegekend, daar men met
het sluiten van deze overeenkomst geen verandering in de eigendoms-
grens aanbrengt. Dit kan ook tegen het aangehaalde betoog van notaris
Swane worden opgemerkt. De rechtsgevolgen van deze afspraak zijn
in het rapport voldoende uiteengezet, berusten overigens op het be
ginsel „een man een man, een woord een woord". Het practische ge
volg is, dat niemand last heeft van de werkelijke eigendomsgrens, die
dus buiten beschouwing kan blijven.