in landmeetkundige kringen een levendige' belangstelling bestaan voor
dit onderwerp, dat zijn actualiteit nog geenszins heeft verloren en
naar te hopen is ook nooit zal verliezen.
Inderdaad moet men dat wensen, omdat, algemener gesteld, het voor
de samenleving een blijk van gezondheid is als zij aandacht wijdt aan
een van haar gewichtigste functies, het onderwijs. Dat die belangstelling
vaker in de vorm van critiek dan als lof tot uiting zal komen is te ver
wachten, immers het achterwege laten van waarderende woorden pleegt
nu eenmaal veel geringer gevolgen te hebben dan men, in tegengestelde
zin, van aanmerkingen verwacht.
Anderzijds is het noodzakelijk dat het onderwijs zich van haar
sociale taak bewust toont door met {ie wensen van de samenleving reke
ning te houden.
Het is dit soort relaties tussen maatschappij en onderwijs als ik
die twee ten onrechte doch gemakshalve aldus tegenover elkaar mag
plaatsen die ik in mijn voordracht over het hoger geodetisch onder
wijs in Nederland denk te gebruiken als technische grondslag, als „m-
veld", om zo te zeggen
De samenleving heeft dus het recht en zelfs de plicht zo nodig critiek
uit te oefenen op het onderwijs, niet uitgezonderd het hoger onderwijs,
waartoe ik mij in mijn volgende beschouwingen wil beperken. Dat men
mag verlangen en dit geldt bepaaldelijk ook de academicus dat
deze critiek objectief, deskundig en opbouwend zij en in een beschaaf
de vorm worde gegoten, dus niet ontaarde in demagogie kortom,
dat men mag vergen, dat de critiek zij van een allure de ingenieur
waardig, zou, als het goed was, geen betoog behoeven. Stijlloze critiek
wekt altijd twijfel omtrent de echtheid der oogmerken, de rechtgeaard
heid der bedoelingen.
Het hoger onderwijs, geconfronteerd met de verlangens van de maat
schappij, dient zich daarnaar te richten. Het rapport van de in 1946
ingestelde Staatscommissie tot Reorganisatie van het Hoger Onderwijs
(12) beantwoordt deze gedachte als volgt: ,,De universitaire gemeen
schap moet zich van haar taak voortdurend bewust zijn; enerzijds moet
zij scheppend aan de groei van de wetenschap bijdragen, anderzijds
moet zij zich dienaresse van de maatschappij weten, opdat zij in haar
milieu van creatieve wetenschap die jongeren vorme waaraan de maat
schappij behoefte heeft. Het gaat daarbij steeds om hen die zulk een
vorming nodig hebben voor hun latere maatschappelijke taak. Overi
gens moet de universiteit ook haar oor te luisteren leggen bij de maat
schappij, wanneer de studieprogramma's worden opgesteld. De maat
schappij heeft eisen, niet alleen ten opzichte van de algemeen weten
schappelijke vorming, maar ook ten aanzien van de inhoud en omvang
der studie".
Tot zover het citaat, met de strekking waarvan wij het allen dunkt
mij eens kunnen zijn. In de eerste plaats komt het er op aan, dat de
maatschappij zich zorgvuldig beraadt omtrent hetgeen zij van de uni
versiteit zal wensen. Wanneer we aannemen, dat daarbij geschiedt, wat
Professor Dresden eens in een ironische variant van een bekend motto