257 Deze differentiatie in de eindstudie op een gemeenschappelijke onderbouw een constructie die men in alle ingenieursopleidingen aantreft geeft de student de mogelijkheid de reeds verworven kennis toe te passen en te verdiepen in een bepaalde sector, die strookt met zijn aanleg, belangstelling en voorgenomen werkkring. Zelfstandig heid wordt ontwikkeld en initiatief wordt aangemoedigd door hem één of enkele grote werken op te dragen. Deze korte schets van de eindstudie zal het U duidelijk maken, dat de opsomming in het programma van keuzevakken in het derde en vijfde jaar een slechts zwakke afspiegeling is van de eindstudie, niet limitatief kan zijn en zoals uitdrukkelijk wordt vermeld ook inderdaad niet is. Naar behoefte worden en zijn reeds in het afge lopen jaar colleges daaraan toegevoegd, zonder overigens te tornen aan het principe, dat in de eindstudie colleges maar een zeer onderge schikte plaats innemen. Statistische beschouwingen die daarmee geen rekening zouden houden, kunnen van de opleiding niet dan een scheef getrokken beeld geven en zijn dus waardeloos. Met de conclusie, dat de maatschappij dus voorzichtig zij met het statistisch funderen van critiek, heb ik zoals een geodeet betaamt deze tamelijk lange „meetlijn van gedachten" weer verbonden aan de gekozen technische grondslagde betrekkingen tussen hoger onder wijs en samenleving. De centrale stelling van mijn betoog is, dat de universiteit of hoge school niet slechts een dienende taak doch ook een richtende functie heeft. Dat dit dikwijls wordt voorbijgezien, leidt de Canadese geleerde Seeley in zijn boekje: „The function of the University" (n) tot de volgende enigszins korzelige opmerking„There is a tendency in certain quarters to regard the University as a public utility whose business it is to serve the whims and fancies of the community. This applies particularly to the nature of the courses to be offered by the University". Zonder nu de woorden „whims" en „fancies" te onderschrijven, moet men inderdaad vaststellen, dat de maatschappij niet zelden te weinig of te veel vraagt. Minder dan overeenkomt met de stand der wetenschap of méér dan het hoger onderwijs vermag en behoort te geven. De eerste tendentie is begrijpelijk; de ontwikkeling der wetenschap gaat met een snelheid zo onstuimig dat het de grootste moeite kost haar bij te houden. Verklaarbaar is het dus, dat nu en dan een gaping groeit tussen hetgeen men denkt van de wetenschap te kunnen en moeten verlangen en dat wat zij de samenleving tot haar eigen heil kan bieden. U zult het met mij eens zijn, dat in deze gevallen het Hoger Onder wijs, zich van haar sociale verantwoordelijkheid bewust, richtend en stimulerend van de gestelde eisen zal moeten divergeren. Wanneer ik van het abstracte naar het concrete overschakel en mijn betoog toespits op de studie die ons vandaag in het bijzonder bezig

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1952 | | pagina 43