260
fundamentele kennis, waarop voortgebouwd kan worden, dan met jonge
lieden die in plaats daarvan bezitten een overvloed aan technische
finesses, die toch betrekkelijk snel verouderen. Men denke eens aan de
enorme ontwikkeling van ons eigen vak in de tijd van slechts één gene
ratie.
De moeilijkheid en het is een moeilijkheid bestaat nu in het
vinden van een evenwicht: een toereikend fundament en voldoende
specialisatie, welke laatste dan gedeeltelijk door het hoger onderwijs en
deels ook door de maatschappij te leveren is.
De evenwichtsvoorwaarde s gewoonlijk echter belangrijk gecompli
ceerder, inzonderheid ook bij de studie voor geodetisch-ingenieur.
Immers niet alleen zu'ver landmeetkundige vakken vorderen aandacht
er zijn nog vele andere, van kadastraal-administratieve, juridische en
cultuurtechnische aard. Verscheidene daaronder bezitten een zodanig
algemeen-vormend karakter, dat ze dienen te worden en ook inder
daad zijn opgenomen in de basisstudie, die voor alle studenten identiek
is. De eindstudie in deze sector moet deels nog worden op- en uitge
bouwd, waarbij het niet uitgesloten lijkt, dat in overeenstemming
met een groeiende algemene tendentie bij het hoger onderwijs
samenwerking gezocht zal moeten worden met andere inrichtingen van
hoger onderwijs, ten einde doublures te voorkomen.
Intussen houde men wel voor ogen, dat de landmeter zijn plaats in
de maatschappij zich heeft verworven en zal behouden in de eerste
plaats doordat hij land kan meten daarin ligt de kern, waarom zich
andere activiteiten groeperen. Slechts schijnbaar in tegenspraak hier
mede is het feit, dat niet zelden die andere werkzaamheden overheer
sen gemeenlijk toch is dit te danken aan de zorgvuldigheid, netheid en
nauwkeurigheid, die de arbeid kenmerken van de landmeter als zodanig.
Eén factor is tot nog toe buiten beschouwing gebleven de algemene,
menselijke vorming, het noodzakelijke complement van de technische
studie, hoe waar het ook is dat verschillende technische vakken, mits
juist behandeld, niet weinig daartoe bijdragen. Waarom noodzakelijk?
Geen bewogener antwoord op deze vraag dan dat van de beroemde
Spaanse filosoof Ortega y Gasset in zijn „Missie van de Universiteit"
(S) J een telkens wederkerend onderwerp in de lezingencyclus van de
„Inter-Professions Conference on Education for Professional Respon
sibility" (io) in 1948 gehouden in Pennsylvania; een thema ook, dat
de volle aandacht heeft in eigen land; Kruyt, (2) en (4), Heringa (3)
en vele anderen.
De klassieke en de middeleeuwse universiteit kenden dit probleem
niet of nauwelijksal het weten was in haar verenigd, studerenden in
alle richtingen genoten het onschatbare voordeel van een dagelijks con
tact. Het is niet overdreven het een ramp te beschouwen, dat de uni
versiteiten geen waardering hebben gehad voor, wat Kruyt noemt, de
„polsslag van de tijd". Zij reageerden niet of veel te laat op de, vooral
in technisch opzicht groeiende en veranderende behoeften van de maat
schappij, die daardoor genoodzaakt was andere instituten van Hoger
Onderwijs, de hogescholen, in te richten, zodat de opleidingen voor de