219
foutenkrommen nog plaats behoeft te worden gemaakt voor andere
beschouwingen.
Toch is dit noodzakelijk. Vroeger ging men geheel af op eigen in
tuïtie, verworven door ervaring, bij de beoordeling van een verkenning.
Afgezien van bepaalde veronderstellingen heeft men nu een objectiever
middel in de foutenkrommen. Blijft echter de mogelijkheid, dat de
gebruikte veronderstellingen niet overeenkomen met de werkelijke toe
stand (afwijking van het gekozen vereffeningsmodel)men pleegt hier
te spreken van het optreden van systematische fouten, als ontstaan-door
onjuiste identificatie van een richtpunt, invloed van horizontale re
fractie e.d.
Zelden zal men van tevoren weten of dit zich zal voordoen. Wel
kan men zich tegen de schadelijke invloed ervan wapenen door de in
vloed van iedere metingsgrootheid op het eindresultaat (coördinaten)
zo goed mogelijk uit te balanceren, maar vooral door methoden te
bedenken waarmee dergelijke afwijkingen (of de mogelijkheid ervan)
gesignaleerd worden. Zo geeft de foutentonende figuur een dergelijke
controle-mogelijkheid. Maar wanneer is deze laatste mogelijkheid vol-
Y
X
Fig. 17
doende? Hier zal weer een sterk beroep op intuïtie noodzakelijk blijven.
Wellicht dat ook hier een objectiever middel tot beoordeling gevonden
wordt in de beschouwing van Reicheneder (R.).
Om tot een idee te komen van de invloed van een metingsgrootheid,
vergelijkt R. middelbare coördinatenfouten in een bepaalde richting r
(argument 0) en wel door telkens één gemeten richting weg te laten.
Uit r x sin 0 y cos 0 (zie fig. 17) volgt
Qrr Qxx dn-^ 0 -f- 2 Qxy s'n cos 0 -j— Qyy cos^ 0
Laten wij nu steeds een richting weg en berekenen wij de overeen
komstige Q-getallen Qxx'< Qxy'> Qyy'< Qrr, waarbij de bovenindex i
duidt op weglating van richting i i i, dan defineert R. als
zekerheidscoëfficient in richting r
n Qrr