283
bruiken, die de eigenschap heeft, dat lijnen van gelijke vergroting ook
in Oost-West-richting lopen, terwijl deze vergroting in Noord-Zuid-
richting in de nabijheid van de aequator zeer langzaam varieert. Ligt
eenzelfde type land op meer noordelijke of zuidelijke breedte, dan is
de conforme kegelprojectie van Lambert geschikt, terwijl men voor een
ongeveer cirkelvormig gebied een stereografische projectie gebruikt.
Bij deze laatste vormen de lijnen van gelijke vergroting cirkels rondom
het centrale punt. Voor een land dat zich in hoofdzaak in Noord-Zuid
richting uitstrekt, dus langs een meridiaan, zal de transversale pro
jectie van Mercator worden gekozen. De meridiaan van het centrale
punt vervult dan dezelfde functie als de aequator bij de gewone pro
jectie van Mercator.
Het is nu de bedoeling van de Army Map Service de gehele wereld
volgens éénzelfde projectiesysteem in kaart te brengen en dit projectie
systeem moet aan de genoemde geodetische eisen voldoen. Men was
daarbij, om de variatie in de vergroting binnen enge grenzen te houden,
aangewezen op beperkte gebieden en er bestond geen andere mogelijk
heid dan de aarde in gedeelten te projecteren. Men heeft daartoe de
aardoppervlakte als het ware in 60 schillen verdeeld, elk een gebied van
6 lengtegraden omvattend en in het Noorden en het Zuiden begrensd
door de parallellen van 8o° N.- en Z.B. Al deze schillen werden of
zullen nog worden geprojecteerd volgens éénzelfde projectiesysteem,
nl. de transversale projectie van Mercator, terwijl voor de resterende
delen bij de Noord- en Zuidpool de stereografische projectie werd ge
kozen. Op deze manier kan men dus bijna de gehele wereld met dezelfde
projectieformules behandelen. Bij deze transversale projectie van Mer
cator, algemeen bekend onder de naam Universal Transverse Mercator-
projection (U.T.M.), varieert de vergroting van 0,9996 tot 1,0004, dus
maximaal 4 cm op de 100 m, voor geodetische doeleinden nog te tole
reren. Merkwaardig is, dat weer Gauss deze projectie het eerst heeft
toegepast in het begin der 19de eeuw voor zijn driehoeksmeting in
Hannover. In 1927 is Duitsland reeds op deze projectie overgegaan,
daar bekend onder de naam Gauss-Krüger-projectie en enige andere
landen zijn sindsdien gevolgd, terwijl verschillende geodeten van naam
er op aandringen, dat ieder land op dit projectiesysteem zal overgaan.
Dit zou echter dikwijls gaan ten koste van een gunstige variatie in de
vergroting en uiteraard veel practische moeilijkheden voor civiele
diensten met zich meebrengen. Het woord van Laborde ,,een projectie
systeem is geen confectie- maar een maatcostuum" is hier alleszins van
toepassing.
Dat men door de aaneensluiting van de Europese driehoeksnetten
kan tegemoetkomen aan de moeilijkheden die zowel door topografische
als door hydrografische diensten werden ondervonden, en dat dan
bovendien de keuze van een geschikt projectiesysteem kan leiden tot
één samenhangend systeem van rechthoekige coördinaten, waarin op
uniforme wijze geodetische berekeningen kunnen worden uitgevoerd,
is een belangrijke vooruitgang. Een andere vraag is echter welke bij-