293 komt. In dat geval zal constant maximum stroom worden afgegeven. Alle tussentoestanden zijn mogelijk en de door de fotocel afgegeven stroomsterkte i is een sinusoïdale functie van de afstand D tussen fotocel en vlakke spiegel. Daar de lengte van een lichtpuls ongeveer 15 m is en de pulsen een afstand van 2D moeten doorlopen, is het duidelijk, dat de extremen in i zullen optreden in standen van de vlakke spiegel die 7,5 m uit elkaar liggen. De afstand van 7,5 m zou op deze wijze kunnen worden gebruikt als eenheid van lengte waarmee de basis wordt gemeten, ware het niet, dat in de extremen di\dD o, hetgeen wil zeggen, dat voor een stand van de vlakke spiegel waarin i een maximum of minimum waarde heeft, i ongevoelig is voor afstandsverandering. Een ampère meter in de fotocelstroomkring in serie geschakeld zou dus in het minimum geval o aanwijzen en in het maximum geval 1. Deze aan wijzingen van de ampèremeter zouden om bovengegeven redenen de stand van de vlakke spiegel onduidelijk bepalen. Indien daarentegen die punten van de sinusoïde gebruikt zouden kunnen worden waar difdD maximaal is, dus de buigpunten, zou met behulp van deze punten de stand van de vlakke spiegel met de geringst mogelijke onzekerheid kunnen worden vastgelegd. Teneinde dit te bereiken zou men de sinusoïde kunnen laten zakken, hetgeen betekent het aanleggen van een tegenstroom van y? imax door de kring van de fotocel. Hierdoor zou zijn bereikt, dat de ampèremeter van Yi imlx tot - ïm„ zou aanwijzen in de extreme gevallen, waardoor o-stroom in die punten van de sinusoïde zou optreden, waar dijdD maximaal is. Daar een dergelijke gelijkstroom echter steeds fluctueert, zou de aanwijzing van de ampèremeter altijd door deze fluctuaties zijn aan gedaan, hetgeen, gezien de vereiste nauwkeurigheid, niet te tolereren is. Om toch het nulpunt van de ampèremeter te kunnen gebruiken, is door Dr. Bergstrand een laagfrequente fase-omdraaiing ontworpen, die zodanig wordt aangebracht, dat eventuele fluctuaties even grote invloed hebben op de lichtpuls als op de fotocel en derhalve uit de waarneming wegvallen. Hier wordt nog nader op teruggekomen. Bereikt is hiermee echter, dat bij nulaanwijzing door de ampère meter een scherp gedefinieerde stand van de vlakke spiegel behoort. Een volgende stand van de vlakke spiegel die de stroom door de meter gelijk maakt aan nul, ligt 7,5 m voor of achter de eerste stand. Hieruit blijkt tevens, dat men van de te meten basis de lengte op 7,5 m nauw keurig moet kennen. In dat geval kent men namelijk het aantal nul punten N van de geodimeter tot de vlakke spiegel. Staat de vlakke spiegel juist in zo'n nulpunt, dan volgt de afstand uit: iAA_i v 8 F y Staat de vlakke spiegel niet in een nulpunt, zoals doorgaans het geval zal zijn, dan kan de afstand D worden gevonden met D

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1952 | | pagina 23