295
te kunnen berekenen. Aangezien coïncidentie om de 750 m optreedt,
is het nu de veel minder strenge eis geworden, dat men van een on
bekende basis de lengte op 750 m nauwkeurig moet kennen, om deze
met de geodimeter te kunnen meten.
De vraag ligt nu voor de hand, waarom het verschil in frequentie
tussen beide kristallen niet bv. 1 °/00 is gekozen, omdat dan coïncidentie
om de 7500 m optreedt en dus de beperkingen, opgelegd aan het ge
bruik van de geodimeter, nog onaanzienlijker zouden zijn geworden.
Dit is echter onmogelijk, omdat in dit geval de noniuseenheid 7,5 mm
zou worden, hetgeen met het oog op de bereikbare nauwkeurigheid
in bepaling van Ax en A2 te klein is. Een juiste meting van het totale
aantal nulpunten met behulp van A1 en A2 zou dan niet meer mogelijk
zijn. Een verschil van 1 moet worden beschouwd als het kleinste
verschil in frequentie waarbij de bepaling van het totale aantal nul
punten uit de grootten van A1 en A2 nog zonder gevaar kan geschieden.
2. LAMP EN SLUITER
Zoals reeds werd gezegd, is een zo goed mogelijk puntvormige
lichtbron gekozen, nl. een gloeidraadspiraal van ongeveer 1 X r mm,
6 V, 5 A. In verband met justering, vooral na transport of bij ver
wisselen van lamp, is de lampvoet verstelbaar gemaakt. Doorgaans
wordt de lamp alleen uitgenomen om voor een nieuwe te worden ver
wisseld.
De electro-optische sluiter bestaat uit twee polaroïd-filters en daar
tussen een Kerr-cel. De Kerr-cel heeft twee condensatorplaten, of
electroden van roestvrij staal, elk 8 mm in diameter, die 2 mm tussen
ruimte hebben. De platen zijn aangebracht in een klein glazen vat,
gevuld met nitrobenzeen en voorzien van een expansieruimte. De
nitrobenzeen is zeer zorgvuldig gereinigd op chemische en electroly-
tische wijze en het glazen vat is na de vulling dichtgesmolten. Tijdens
de vulling is de vloeistof niet met lucht in aanraking geweest.
Indien de electroden verschillende potentiaal hebben, krijgt de nitro
benzeen in het veld tussen de electroden de eigenschap van dubbele
refractie, waarbij de invallende lichtbundel wordt ontleed in twee
gepolariseerde lichtbundels, waarvan de polarisatievlakken loodrecht op
elkaar staan, nl. evenwijdig aan en loodrecht op de richting van het
electrisch veld.
Het licht van de lamp, dat in de ruimte tussen de condensatorplaten
arriveert, is door het eerste polaroïd-filter, de „polarisator", heen
gegaan, waarvan het polarisatievlak een hoek van 450 maakt met de
richting van het electrisch veld. Het tussen de electroden arriverende,
gepolariseerde, licht zal in geval van de aanwezigheid van een electrisch
veld dus in twee gelijke delen worden gesplitst: het ene deel trillend
evenwijdig aan, het andere deel loodrecht op de richting van het veld.
De voortplantingssnelheden van deze twee componenten in het nitro
benzeen zijn verschillend, zodat na het uittreden uit de Kerr-cel de
twee soorten licht een zeker faseverschil bezitten. De grootte hiervan