275 de formules van de boldriehoeksmeting gebruiken voor de bereke ningen en hiervoor zou men ook zijn afmetingen moeten kennen, dus de straal van de bol. Een nog betere benadering van de geoïde is de omwentelingsellipsoïde, die ontstaat als een ellips om zijn korte as wordt gedraaid. Van deze ellips moeten echter de lange en de korte as, of wat hetzelfde betekent, de lange as en de afplatting, bekend zijn. In dit geval moeten de berekeningen worden uitgevoerd op een ellip tisch oppervlak. Zou de geoïde voldoen aan dit model en zouden dus de schietloodrichtingen samenvallen met de normalen van deze omwen telingsellipsoïde, dan zouden de schietloodrichtingen die op eenzelfde parallel zijn gelegen, elkaar in éénzelfde punt van de omwentelingsas snijden. Ook dit is echter niet het geval. Bij de geoïde zullen de schiet loodrichtingen van de punten die met deze parallel op de ellipsoïde corresponderen, bijna altijd of hoger of lager dan dit punt de as pas seren men noemt dit een schietloodafwijking in geografische breed te en bovendien zullen ze de as niet snijden maar kruisen, welk ver schijnsel men de schietloodafwijking in geografische lengte noemt*). Men krijgt aldus eigenlijk te maken met twee problemen in plaats van met één, nl. ten eerste het vinden van de afmetingen van de ellipsoïde die zo goed mogelijk met de geoïde correspondeert, en vervolgens het bepalen van de afwijkingen van de geoïde t.o.v. deze ellipsoïde. Hoe men in de loop der geschiedenis met behulp van geodetische waarnemingen tot een steeds juistere afmeting van de ellipsoïde is gekomen met als resultaat de ellipsoïde van Hayford, die in 1924 internationaal werd aanbevolen, moge hier in het kort worden vermeld. De methode berustte in zijn eenvoudigste vorm op het meten van de afstand op aarde tussen twee punten die op dezelfde meridiaan zijn gelegen, gecombineerd met een astronomische breedtebepaling op elk dezer punten. Dit noemt men een z.g. graadmeting. De breedtebepaling heeft tot doel de richting van het schietlood vast te leggen ten opzichte van een door de natuur gegeven richting, die overal op aarde als even wijdig is te beschouwen, nl. de richting naar de hemelpool. De wijziging van de schietloodrichting van punt tot punt langs de meridiaan kan men met behulp van deze vaste richting meten. Twee graadmetingen zijn voldoende om de afmetingen van de ellipsoïde, nl. lange as en afplat ting, te leren kennen. Het zijn achtereenvolgens Snellius, Gauss en Hayford geweest, die fundamentele verbeteringen in deze methode hebben aangebracht. Snellius verving in het begin van de 17de eeuw de directe afstands meting tussen beide genoemde punten door de indirecte methode van driehoeksmeting. Deze methode verhoogde niet alleen de nauwkeurig heid, maar schiep veel meer mogelijkheden om de afstand tussen twee De algemeen gebruikte benaming „schietloodafwijking" is enigszins mis leidend. Immers de richting van het schietlood is primair en de z.g. afwijkingen ontstaan pas, zodra we de geoïde gaan vergelijken met een ellipsoïde. Men zou dus beter kunnen spreken van de afwijking van de normaal op de ellipsoïde ten opzichte van de schietloodrichting.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1952 | | pagina 5