14 eigenaar zal toedelen, is te schatten. Men zal dan (zie tabel 2) waar schijnlijk een bedrag voor vinden, dat tussen 10 en 20 m/ha ligt. Hierbij moet wel bedacht worden, dat de werkelijke vorm van het verkavelingsgebied veronachtzaamd werd. Voorts werd geen aandacht geschonken aan het verloop van de lijn, gevormd door de achtergrenzen van de tussen twee wegen gelegen kavels. Immers bij handhaving van het optimale c-getal voor naastgelegen kavels van verschillende grootte, zullen deze achtergrenzen verspringen en geen ononderbroken rechte lijn kunnen vormen. Bovendien is bij deze theoretische berekening uitsluitend rekening gehouden met de landbouwkundige eis, dat elke kavel aan een weg zal belenden. Omdat het ons echter gaat om de totale benodigde weg- lengte, moeten ook de verbindingswegen in acht worden genomen. In formule (7) moeten wij daartoe een vermenigvuldigingsfactor V inlassen. De grootte van deze factor laat men afhangen van de eisen die het interlocaal verkeer en de ontsluiting stellen. Wanneer men geen verbindingswegen aanlegt, is V 1. Indien men loodrecht op de rich ting van de landbouwwegen de verbindingswegen projecteert met een onderlinge afstand gelijk aan die tussen de landbouwwegen, is V 2 normaliter zal het niet nodig zijn V groter dan 2 te maken. Verbindingswegen bieden bovendien een welkome gelegenheid de kleine en zeer kleine percelen op een doelmatige wijze aan wegen te doen belenden. Hierdoor kan men wellicht voor V weer een ge ringere waarde aannemen dan men aanvankelijk op grond van het aantal verbindingswegen zou denken. Niettemin, zelfs indien men bij het esverkavelingstype deze factor V op 2 stelt, blijft de verhouding wjw' ca. i,7S- Dit wil zeggen, door andere oorzaken dan hier weer gegeven, is het weglengte-cijfer hoog uitgevallen. C onclusies 1. Het systeem, in een verkaveling een vaste perceelslengte aan te houden, leidt niet tot een zo gering mogelijke weglengte. 2. Het verdient aanbeveling, voor zover dit niet in strijd komt met overige verkavelingstechnische factoren, te streven naar een vaste lengte-breedte-verhouding (c) bij alle percelen. Deze is af te leiden door te eisen dat V y K minimaal is. De c, die men aan per celen kleiner dan 5 a 10 ha moet geven (c ca. 5)» is nagenoeg onafhankelijk van de perceelsgrootte, en nagenoeg onafhankelijk van het feit of het gras- of bouwland betreft. Hierbij past de restrictie, dat de berekening voornamelijk gebaseerd is op huidige lonen, prijzen en tractieverhoudingen. 3. Is de eigendomsverdeling over de verschillende grootteklassen be kend en is een veronderstelling te maken omtrent het gemiddeld aantal percelen per eigenaar, dan is in een ruilverkaveling bij het plan voor wegen en waterlopen op grond van de beschreven me thode met behulp van formule (7) de ten minste benodigde lengte

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1953 | | pagina 16