20
Literatuuroverzicht
pachters ten sterkste aangedrongen op de opneming van bepalingen van
dwingend recht, met name betreffende de mogelijkheid van wijziging
van de canon en betreffende de vergoeding aan het einde van de erf
pacht voor door de erfpachter geplaatste opstallen.
Voorlopig antwoord van de Minister van Justitie:
Het stellen van dwingende voorschriften ten gunste van de erfpach
ter, bijv. ten aanzien van vergoeding voor aan eigenaar van de grond
blijvende opstallen bij het einde van de erfpacht, verdient aanbeveling
voor de gevallen van verplichte bebouwing.
Nederlandse Jurisprudentie.
I95I/577- Hof Arnhem, 2 Januari 1951
Twee personen waren mede-eigenaren, ieder voor de helft, van een
garage, die aan een derde was verhuurd voor 1000. Vanaf een be
paald tijdstip huurde de ene mede-eigenaar de garage zelf en betaalde
500 als huur aan de andere. Dit huurcontract was aangegaan voor één
jaar.
Na afloop van dit jaar bleef gedaagde in het pand en zette het
bedrijf voort, maar eiser wilde de huur maandelijks niet meer ont
vangen, stuurde de gegireerde huurbedragen terug en stelde bij de
Rechtbank een eis in tot rekening en verantwoording over de exploi
tatie van het bewuste garagepand.
De Rechtbank besliste, dat eiser alleen recht had op zijn aandeel
in de vruchten van de gemeenschappelijke zaak (dus de helft van de
te bedingen huur) en geen enkel recht had op een aandeel in de op
brengst van het door gedaagde geëxploiteerde garagebedrijf. Immers
ook al zou er geen huurcontract meer bestaan, dan had gedaagde als
mede-eigenaar het recht, de gemeenschappelijke zaak te gebruiken vol
gens haar bestemming en behoefde aan eiser alleen de halve huur te
betalen. Het Hof bevestigde het vonnis, nog eens de nadruk er op
leggende, dat gedaagde met goedvinden van eiser ook het volle genot
van diens aandeel in de zaak had en dus ook alleen de waarde van dat
genot (de halve huur) aan hem had te betalen. Nu de waarde van dat
genot vaststond, was er geen aanleiding tot de vordering tot rekening
en verantwoording.
195 1/587. Hof 's-Hertogenbosch, 20 Juni 1950.
Enige percelen waren in 1947 kennelijk krachtens een overgeschre
ven verklaring van eigendomsverkrijging door verjaring overgeboekt
ten name van gedaagde. Eiser stelde daarop bij de Rechtbank een
vordering om te verkrijgen een sententia declaratoria dat hij eigenaar
was, terwijl hij tevens verzocht gedaagde te veroordelen, mede te
werken tot het herstellen ten hypotheekkantore van de vroegere te-