25 alles weer onder water. De Staat had zich ook op verjaring beroepen, omdat hij meer dan dertig jaren te goeder trouw het bezit zou hebben gehad; gedurende die tijd had hij, met uitsluiting van derden, het riet verkocht of verpacht 0111 te laten snijden. Dit werd door de tegen partij betwist en nu wordt de Staat toegelaten tot het bewijs van deze bezitsdaden. 1952/344. Rechtbank Arnhem, 1 November 1951- In de ruilverkaveling Duivense Broek was in het ter visie gelegde plan voor een bepaald perceel X aangewezen als pachter. X maakte bezwaar en nu werd zonder voorkennis van de eigenaar van het per ceel in het plan Y als pachter aangewezen. Diensvolgens kwam dit ook in de overgeschreven ruilverkavelingsakte te staan. Eiser in dit geding, de eigenaar van het perceel, had in zijn bezwaarschrift ex art. 78 Rvk- wet niet opgenomen zijn bezwaar tegen pachter Y, had het wel monde ling ter terechtzitting aangevoerd, maar daarop kon de Rechtbank toen geen acht slaan (art. 74, bezwaren schriftelijk indienen bij Plaatselijke Commissie). Eiser betoogde nu, dat krachtens art. 19 de pachtrechten kunnen worden geregeld of opgeheven, maar niet een nieuwe pacht kan worden gevestigd. De Rechtbank overweegt, dat de pachtverhouding berust op een overeenkomsteen verbintenis aan te nemen die zou berusten op de vage bepaling van art. 19, die dan verder niet geregeld zou zijn, wijst zij af. Gedaagde Y kan dus aan deze vaststelling in het plan van ruilver kaveling geen pachtrecht ontlenen. Ook kan hij geen recht ontlenen aan het bevelschrift van de Rechter-Commissaris, die hem in het genot wilde stellen, omdat dit niet steunde op enig materieel recht van ge daagde om de percelen in gebruik te nemen. Y handelde dus onrechtmatig bij zijn gebruik van het perceel (dat een geheel weideseizoen heeft geduurd) en wordt veroordeeld tot een schadevergoeding van liefst 2503.90 aan de eigenaar, benevens de kosten van het geding. Op te merken valt, dat nog voor de overschrijving van de akte, ge daagde bij de Grondkamer schriftelijk vastlegging van deze pacht verzocht, wat geschiedde. De Centrale Grondkamer vernietigde deze beslissing echter met dezelfde overwegingen ongeveer als de Rechtbank gebruikte. 1952/410. Hof 's-Hertogenbosch, 3 April 1951. Een geval van noodweg (art. 715 B.W.). Het Hof beslist hier, dat de strekking van art. 716 B.W. deze is, dat in den regel eerst moet worden nagegaan over welk land de kortste uitweg kan worden geprojecteerd en eerst daarna, langs welke richting de weg moet worden verleend, teneinde de eigenaar van het land zo

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1953 | | pagina 27