27
goed worden onderhouden, echter door de onderhoudsplichtige en dat
is de Gemeente eerst zelve, als zij ex art. 15 Wegenwet de bestemming
door een particulier (i.e. de marke) van de grond tot openbare weg
zou hebben aanvaard. Dit was niet het geval en dus moet de eigenaar
zelf het onderhoud verrichten, daar niet gebleken is, dat deze plicht
door een ander was overgenomen of krachtens art. 23 (door verjaring)
tenietgegaan. Volgt een opdracht aan te tonen, dat de weg wel goed
was onderhouden en het ongeval te wijten is aan onvoorzichtig rijden.
1952/338. Rechtbank Assen, 12 Dec. 195°-
Verjaring. Vaststellingsovereenkomst.
Partijen zijn eigenaar van aan elkaar grenzende percelen maar zijn
het niet eens over de juiste plaats van de eigendomsgrens. Eiser houdt
vol dat die grens is een ter plaatse aanwezige greppel, terwijl gedaagde
meent, dat het moet zijn de door een landmeter uitgezette kadastrale
grens tussen de percelen, door beide partijen met de kadastrale num
mers aangeduid. 1
De Rechtbank overweegt, dat dus het geschil ook aldus zou kunnen
worden omschreven, dat ieder der partijen beweert eigenaar te zijn
van de strook grond tussen beide lijnen. Natuurlijk beroept eiser zie
op verkrijging door verjaring van de strook, waarbij noodzakelijkerwijs
ook de toepassing van art. 1995 (bijtelling bezit voorgangers) ter
sprake komt. Eiser voert aan, dat zijn schoonvader reeds ongeveer 55
jaar geleden de greppel groef bij het ontginnen van heideveld. Na het
overlijden van de schoonvader kocht eiser van zijn mede-erfgenamen
het perceel, dat in die akte alleen met het kadastrale perceelnummer
(dus zonder de betwiste strook) werd aangeduid. Echter terecht werd
beslist, dat als de schoonvader te goeder trouw had bezeten, dit bezit
op eiser was overgegaan door die verkoop (ex 1122 B.W.),
hij als erfgenaam het bezit voortzette. Waarmee de Rechtbank dus de
verkrijging door verjaring aannam, omdat niet voldoende was weer
sproken, dat het bezit van de schoonvader niet te goeder trouw zou
zijn geweest.
Gedaagde had echter nog een ander bezwaar aangevoerd. Rij de
grensuitzetting door de landmeter werd met geen woord gerept van de
moeilijkheid om een in 1870 gevormde kadastrale grens in heideveld
bij een markeverdeling, 80 jaren later in ontgonnen gebied weer nauw
keurig op het terrein te reconstrueren. Integendeel, men werd het zelfs
bij die uitzetting zo eens, dat eiser goed vond, dat de greppel deels
gedicht en een daarop aansluitende draineerbuis werd verlegd naar
de door de landmeter aangegeven plaats van de kadastrale grens. Een
dag later echter herstelde eiser de vorige toestand. Gedaagde voert nu
aan, dat deze eerste verlegging een gevolg was van de op voorstel van de
landmeter door partijen aangegane overeenkomst, de kadastrale grens
voortaan als eigendomsgrens te eerbiedigen. De Rechtbank overweegt
ten aanzien hiervan, dat deze stelling van gedaagde neerkomt op het
tussen partijen aangegaan zijn van een zgn. vaststellingsovereenkomst