63
op het oog had, en dan te onderzoeken, welke veranderingen dit doel
in de loop van de tijd heeft ondergaan.
Het hoofddoel bij de oprichting van het Franse en dus ook van ons
eigen kadaster komt duidelijk naar voren uit de omschrijving van het
begrip kadaster die we aantreffen in artikel i van de Inleiding van het
Recueil Méthodique:
„Alle natiën hebben, van het eerste ogenblik af, dat ze zich een gouvernement
hebben gevormd, de noodzakelijkheid erkend, om de bijzondere inkomsten tot de
algemene uitgaven van de Staat te doen bijdragen.
De allereenvoudigste wijze van die belasting om te slaan, welke zich ook het
eerst voor de geest moest opdoen, was, om aan ieder burger een gedeelte van de
opbrengst der vruchten, van de landen, die hij bezat, te vragen; dit gedeelte werd
eerst in natura, met de vruchten zelve, en naderhand in geld betaald, hetwelk het
vertegenwoordigende teken van alle waarde geworden was.
De belasting op de opbrengst der landerijen eenmaal daargesteld zijnde, zo moest
men trachten die voor een ieder gelijk te doen zijn.
Van toen af werd het noodzakelijk om de grootte van het grondgebied te meten,
en tot een begroting van deszelfs opbrengsten over te gaan.
Deze bewerkingen stellen hetgeen men kadaster noemt daar".
Een in zijn opzet zuiver belastingkadaster derhalve. Maar een be
lastingkadaster dat men reeds van stonde af tevens dienstbaar wilde
maken aan een ander belangrijk doelvoorkoming van grensgeschillen
door opmeting van de eigendomsgrenzen op aanwijzing van de recht
hebbenden. Verschillende artikelen in het Recueil Méthodique wijzen
uitdrukkelijk op deze opzet.
Dat deze tweede doelstelling, het verhogen van de rechtszekerheid
der grenzen, in vele gevallen wellicht niet in vervulling is gegaan, hetzij
door gebrek aan medewerking van de eigenaren, die de kadastrering
uitsluitend als een fiscale aangelegenheid bleven zien, hetzij door on
voldoende zorgvuldigheid of te grote haast van de landmeters, doet
aan het bestaan ervan geen afbreuk. Deze conclusie vindt krachtige
steun in een uitspraak van Napoleon zélf, de geestelijke vader van het
Nederlandse kadaster:
„Un bon Cadastre parcellaire sera le complément de mon Code. II faut que
les plans soient assez exacts et assez développés pour servir a fixer les limites des
propriétés et empêcher les procés" (Marstboom, Le Cadastre et l'Impót, blz. 179)
Zijn grote betekenis op privaatrechtelijk gebied kreeg ons kadaster
echter door de besluiten van de Nederlandse wetgever om het kadastrale
perceel te bestemmen voor de verwezenlijking van het specialiteitsbegin
sel in het in 1838 ingevoerde nieuwe hypothecaire stelsel (B.W. art.
1219, Notariswet art. 37). Op deze nadere bestemming werd reeds ge
wezen in de in 1832, het jaar van de ingebruikstelling van ons kadaster,
voor de regeling der grondbelasting, verschenen „Verordeningen tot
instandhouding van het kadaster", die we kunnen beschouwen als onze
eerste Instructie Kadaster. In de aanhef van artikel 4 van deze Ver
ordeningen lezen we nl.
„Teneinde het voorname doel van het kadaster, beschouwd als grondslag voor
de jaarlijkse verdeling der grondbelasting in derzelver verschillende graden, en als
tot grondslag kunnende strekken van het, bij het burgerlijk wetboek der Nederlan
den, daar te stellen hypothecaire stelsel, volkomen te bereiken, en teneinde