73
een examen werden geselecteerd. Na 1938 mochten ook tijdelijke rijks
klerken, schrijvers en tijdelijke schrijvers aan het examen deelnemen.
Niet alleen het gehalte der candidaten, doch ook de opvattingen der
opleiders omtrent dc opleiding liepen uiteen, waardoor een gecentrali
seerde opleiding wenselijk werd geacht.
Zo ontstond eindelijk in 's-Gravenhage op 1 April 1939 de oplei
dingscursus voor tekenaar van het kadaster. Om aan de cursus deel
te kunnen nemen moet men in het bezit zijn van een Mulo-B- of een
daarmee gelijkstaand diploma en voldaan hebben aan het toelatings
examen. De cursus staat voor iedere Nederlander open (binnen be
paalde leeftijdsgrenzen).
2. Velddienst.
Wanneer het „veldassistenten"-idee voor het eerst bij het kadaster
is gelanceerd en door wie, zal wel niet meer uit te maken zijn. Actuele
betekenis kreeg het echter voor de eerste maal bij de verschijning
in 1920 van het bekende rapport der Commisie-Van Herwijnen over
de reorganisatie van het kadaster. Deze commissie was van oordeel,
dat voor sommige werkzaamheden te velde gebruik kon worden ge
maakt van eenvoudige meetkrachten en stelde voor deze te recruteren
uit de tekenaars. Terwijl het rapport der Commissie in de jaren na
1920 meer en meer op de achtergrond raakte, bleef het idee veld-
assistenten leven. Verschillende factoren werkten hieraan mee, zoals
bijvoorbeeld de uitbreiding van de werkzaamheden dér tekenaars, de
steeds verbeterde opleiding van de landmeters, alsmede de omstandig
heid, dat opzichters van de Rijkswaterstaat vóór 1925 bij de opmetingen
van het tracé van de Twentekanalen aan landmeters van het kadaster
werden toegevoegd.
De assistentie te velde waarvoor in het bijzonder de Vereniging
van Tekenaars van het Kadaster en der Domeinen zich door de jaren
heen heeft beijverd tkwam vooral weer ter sprake, toen in de
jaren twintig de kantoorassistentie geleidelijk was opgevoerd tot één
volle tekenaar per landmeter en daarmee voorlopig zijn beslag had ge
kregen. De mening vatte post, dat de landmeter ook te velde dikwijls
al te eenvoudig werk had uit te voeren, dat goedkoper en even goed
door lagere krachten kon worden verricht.
De Commissie-Heuvelink, ingesteld bij ministerieel besluit van 12
December 1924 om te onderzoeken of de eisen die voor benoeming
tot landmeter van het kadaster waren gesteld, te omvangrijk waren,
rapporteerde echter in 1927, dat er geen behoefte was aan meer én
minder wetenschappelijk onderlegde landmeters.
De algemene vergadering van de Vereniging voor Kadaster en
Landmeetkunde stelde in September 1928 de later zo genoemde Com
missie-Bakker in om de samenwerking tussen het kadaster en de ge
meentelijke landmeetkundige diensten aan een onderzoek te onder
werpen.
Deze commissie kwam o.a. tot de conclusie, dat een grondige
sanering van het kadaster nodig was, die allereerst hierin moest be-