76 nomen. Aan het jaarverslag, opgenomen in het Correspondentieblad van Augustus 1936 van deze vereniging, is het volgende ontleend „Wij kunnen zonder overdrijving zeggen, dat het pleit is beslecht door en ten gunste van de tekenaars van het kadaster. De tekenaar van het kadaster van heden zal de middelbaar landmeetkundig ambtenaar van de toekomst zijn. Een andere, niet minder belangrijke beslissing, is die van 18 Juni 1936 nr. 74, circ. 2564, waarbij de instructie voor de bureau's van de landmeetkundige dienst (circ. 2434) wordt aangevuld met een bepaling, die een afbakening inhoudt van de werkzaamheden van landmeters en metende tekenaars. Deze bepaling is in zekere zin te zien als een consequentie van de regeling die ook voor het kantoor geldt, en waarbij het de tekenaars verboden is aan het pu bliek inlichtingen over de terreinstoestand te verstrekken. De in de circulaire gebezigde woordkeus laat ruimte voor de veronderstelling, dat overigens deze tekenaars wel in staat worden geacht tot hetgeen waartoe hun de bevoegdheid wordt onthouden. Hoewel wij voorshands genoegen nemen met de regeling, zoals zij er thans ligt, de practijk zal uitwijzen, dat, naar de gevleugelde woorden van een onzer bestuur ders, de demarcatielijn niet is te trekken". Als financiële tegemoetkoming werd bij K.B. van 23 Maart 1934 aan de metende tekenaar een toelage toegezegd, die bij ministeriële resolutie van 7 April 1934 werd vastgesteld op ten hoogste 270. per jaar. Op gezette tijden werden voor de velddienst tekenaars in opleiding genomen, zo bijvoorbeeld 25 in het jaar 1939. De instelling per 1 Januari 1941 van de dienst voor buitengewoon landmeetkundig werk creëerde een nieuwe categorie personeel te velde, nl. de tekenaars op arbeidsovereenkomst, die zowel tekenwerk als eenvoudig meetwerk zouden moeten verrichten en die afkomstig waren uit niet-kadastrale kringen. Behalve enigen die via het centraal teken- en opleidingsbureau in volledige ambtelijke dienst overgingen en de enkelingen die het toelatings- of het eindexamen van genoemd opleidingsbureau niet konden halen en later in ambtelijk verband teke naar werden zonder uitzicht op het bereiken van de rang van land meetkundig-ambtenaar, zijn deze tekenaars op arbeidscontract spoedig na de bevrijding in 1945 weer naar alle kanten verdwenen. Toch heb ben de meesten van deze laatste groep een duurzame werkkring ge vonden op landmeetkundig gebied, zij het dan niet bij het kadaster. In het najaar van 1945 en in de daarop volgende jaren tot het voor jaar van 1951 werden ook voor de dienst voor buitengewoon land meetkundig werk de tekenaars van het kadaster weer voor opleiding in de velddienst aangewezen. Na 1951 heeft de recrutering volgens artikel 72 van het Ambtenarenbesluit Belastingdienst niet meer plaats uit de oudere, maar uit de jongere tekenaars. De opleiding voor de velddienst was en is zonder enig voorschrift dienaangaande geheel overgelaten aan de landmeters, en sinds 1941 in het bijzonder aan de landmeters, van de dienst voor buitengewoon landmeetkundig werk. Aan het eind van de opleidingstijd stelt een commissie een onderzoek in naar de bedrevenheid die de landmeet kundig-ambtenaren hebben verkregen in het verrichten van eenvoudige

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1953 | | pagina 24