117
III. DE GRONDSLAGEN VAN DE PERSO-
NEELSFORMA TIE
A. ALGEMENE BESCHOUWINGEN
„kwaliteitsgoederen" te fabriceren, de productie van thans op te voeren, te ver
beteren en te veredelen door eigen vindingskracht en eigen vernuft. Haar krachts
inspanning zal nutteloos blijven, waneer zij niet een groot deel van haar eigen
energie wijdt aan speurwerk, zoals dit ook in het buitenland, voornamelijk in
Amerika, Engeland, Rusland, alsmede het vroegere Duitsland op schier onbe
grensde wijze is gestimuleerd en aangepakt. Voor de Hogeschool betekent dit de
plicht op de kortst mogelijke termijn een voldoend aantal „research-minded"
ingenieurs af te leveren. Deze ingenieurs zullen over meer theoretische en expe
rimentele bekwaamheid moeten beschikken dan tot nog toe vereist werd, en het
zal niet mogelijk blijken hen binnen de thans geldende nominale studieduur van
vijf jaar op te kweken; deze studietijd zal stellig zes jaar moeten worden.
Evenwel zullen niet alle ingenieurs deze extra-theoretische kennis nodig hebben,
en het ligt dus voor de hand een splitsing in bijvoorbeeld een constructieve en
economische bedrijf srichting enerzijds en een speurwerkrichting anderzijds in te
voeren. Het komt Sectie N bovendien aanbevelenswaardig voor, dat voor iedere
afdeling afzonderlijk op korte termijn onderzocht wordt of met de verlenging
van de studieduur voor de speuringenieur wellicht een verkorting van de studie
duur, bijvoorbeeld tot 4 of 4$4 jaar, voor de andere ingenieurs gepaard kan gaan.
Sectie N ziet in de hier genoemde studietijden van 4 (a 454) jaar en 6 jaar
benedengrenzen, die alleen kunnen worden gehandhaafd bij zeer goed inge
richte studieprogramma's, betrekkelijk streng werkende selectie en wel ontwik
kelde studiezin van de student. Uitgemaakt zal moeten worden, of de samen
leving zich de weelde kan veroorloven deze studietijden alsnog te verhogen,
teneinde meer tijd vrij te maken voor algemene vorming en ontspanning. Sectie
N meent dat de armoede van het land een verlenging van de studieduur tot dit
doel voorlopig niet toelaat.
De vraag of de in genoemde richtingen gespecialiseerde ingenieurs verschil
lende titels zouden moeten voeren, beantwoordt Sectie N ontkennend. Het blijve
aan iedere afdeling overgelaten al of niet door middel van een aantekening op
het diploma aan te geven in welke richting gestudeerd is. Alle drie groepen van
ingenieurs (mits goed) zijn even belangrijk; met grote zorg moet worden ver
meden (en zo nodig met kracht bestreden) dat de ene groep bij de andere wordt
achtergesteld.
Het wel geopperde (en waarschijnlijk in de toekomst nog wel eens opduikende)
denkbeeld het ingenieursdiploma van de speuringenieur te vervangen door het
diploma van doctor in de technische wetenschap, wijst Sectie N op verschillende
gronden af. Promotie tot doctor in de technische wetenschap worde niet ver
laagd tot een verplichting, maar blijve een onderscheiding van gelijke waarde voor
alle soorten ingenieurs."
Iedere personeelsformatie, dus ook die van de landmeetkundige
dienst van het kadaster, moet naar het oordeel van de Commissie be
rusten op de volgende drie grondslagen
1. ze moet doelmatig zijn;
2. ze moet economisch zijn
3- ze moet sociaal verantwoord zijn.
Het sociaal verantwoord zijn van de formatie is in de eerste plaats
een personeels-, dus een groepsbelang, terwijl de eisen van doelmatig
heid en economie een dienst-, derhalve een algemeen belang vormen.
Groepsbelangen behoren steeds ondergeschikt te zijn aan de alge
mene belangen, met andere woorden: de personeelsbelangen moeten