58
C. Het minimaal benodigde aantal landmeters bij de gewone dienst 123
D. Het maximale aantal assisterende meetkrachten bij de gewone
dienst126
E. Inschakeling van de landmeetkundig-ambtenaar bij de gewone
dienst voor veldwerkzaamheden126
F. Beschouwing over metend personeel dat in rang tussen de
landmeter en de landmeetkundig-ambtenaar-A instaat 131
G. De toekomstige landmetersbezetting132
H. Verschillen in het werk van de landmeetkundige-dienstonder-
delen van het kadaster133
J. Bepaling van de benodigde personeelsbezetting 134
K. Lijst van landmeetkundige werkzaamheden, uit te voeren door
de verschillende categorieën van ambtenaren 137
V. VOORSTELLEN OVER DE' RECRUTERING, OPLEIDING
EN RANGINDELING VAN HET PERSONEEL 142
A. Landmeters142
B. Tekenaars en landmeetkundig-ambtenaren 143
C. Schrijvers145
D. Meetarbeiders 145
VI. SAMENVATTING VAN DE BELANGRIIKSTE CON
CLUSIES 145
Bijlage: nota van de heer W. L. Lievaart 147
I. INLEIDING
Op de buitengewone algemene vergadering van 19 Mei 1951 heeft
het bestuur van de Vereniging voor Kadaster en Landmeetkunde met
algemene instemming van de aanwezige leden besloten een commissie
in te stellen om de problemen van de personeelsformatie van het ka
daster in den brede te bestuderen. Bedoelde commissie werd door de
toenmalige voorzitter van de Vereniging voor Kadaster en Landmeet
kunde, de heer Ir. F. Schuurman, met de volgende woorden geïn
stalleerd.
„Mijne Heren,
Uit de gedachtenwisseling die is voortgevloeid uit het simpele voor
stel van een onzer leden, een middelbare rang te creëren tussen de
landmeter (geodetisch-ingenieur) en de landmeetkundig-ambtenaar-A,
is wel gebleken, dat de consequenties van deze creatie van verstrekkende
aard kunnen zijn, zowel voor de dienst als voor de ambtenaren.
Tot nog toe hebben wij steeds het principe gehuldigd, dat alleen de
het best opgeleide ambtenaar als voorlichter, zowel te velde als ten
kantore, van het publiek moet fungeren. Een middelbare kracht zou
waarschijnlijk een groot deel van het werk van een landmeter zelfstan
dig gaan uitvoeren, zodat hierbij direct de belangen van publiek en
dienstvak ten nauwste worden betrokken.
Een sterke daling van het aantal academisch gevormde landmeters
kan consequenties hebben voor de standing van ons corps, terwijl bij de
wijze van recrutering de belangen van de lagere ambtenaren ten zeerste
zijn betrokken.
Willen wij als vereniging proberen invloed uit te oefenen op de ver
dere ontwikkeling van deze vraagstukken, dan zal het nodig zijn, dat
wij eventuele voorstellen goed kunnen motiveren, waarbij de belangen