122 IV. DE OPZET VAN DE PERSONEEL S- FORMA TIE. A. DIFFERENTIATIE IN HET VRAAGSTUK DER PERSONEELSFORMA TIE. Het probleem van de huidige personeelsformatie is in belangrijke mate afhankelijk van de mogelijkheid en de wenselijkheid van inschake ling van niet-academisch gevormd personeel in de velddienst, hetgeen op haar beurt weer ten nauwste samenhangt met de splitsbaarheid van het kadastrale werk en met de voor dat personeel geschikte en beschikbare werkobjecten. Bij de diensten van de Rijksdriehoeksmeting, de ruilverkaveling en die voor buitengewoon landmeetkundig werk zijn gedurende de laatste jaren de veldwerkzaamheden voor een belangrijk deel reeds uitge voerd door lager personeel*). De personeelsformatie bij deze diensten is behoudens de in het hierna volgende hoofdstuk te noemen cor recties ongeveer bepaald en uitgebalanceerd. Dit is echter niet het geval bij de gewone dienst, waar sinds 1951 opnieuw een begin is gemaakt met inschakeling van hulppersoneel voor de velddienst. De door velen, zowel vakgenoten als leden van de volksvertegenwoordiging, geuite prognosen over de bruikbaarheid van lager personeel bij deze dienst, over het aantal hulpkrachten dat kan worden ingeschakeld, alsmede over de splitsbaarheid van de terrein werkzaamheden en de bezuiniging die uit de taakverdeling te velde voortvloeit, lopen belangrijk uiteen en wekken de indruk dikwijls meer afgestemd te zijn op personeelsbelangen dan op die van de dienst. Het probleem van de personeelsformatie ligt in wezen dan ook bij de gewone dienst en niet bij de overige kadastrale onderdelen. Voortbouwend op de in het vorige hoofdstuk gegeven grondslagen zal thans worden nagegaan, hoe met behoud van de kwaliteit van het werk en zonder een achterstand in de werkzaamheden te veroorzaken, de personeelsbezetting van de gewone dienst voor de eerstvolgende toekomst het best en het goedkoopst kan worden geformeerd. Daarbij zal worden begonnen met het bepalen van de meest gewenste perso neelsformatie voor de velddienst. B. BEREKENING VAN HET TOTAAL BENODIGDE AANTAL METENDE AMBTENAREN BIJ DE GEWONE DIENST. Het totaal aantal bij de gewone dienst benodigde meetkrachten uitgedrukt in landmeters kan op eenvoudige wijze worden berekend uit de hoeveelheid werk die jaarlijks bij de dienst binnenkomt. Deze is, weergegeven door cijfers die zijn herleid tot acteposten, voor de jaren 1948 tot en met 1951 geweest: Jaar1948 1949 1950 1951 meetposten 40033 46713 55593 55833 Met lager personeel wordt in dit rapport bedoeld personeel beneden de rang van adjunct-landmeter.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1953 | | pagina 70