126 De eerste methode is, dat bij sollicitatie van candidaten voor de betrekking van adjunct-landmeter bij de hoogleraren van de sub afdeling Geodesie van de Technische Hogeschool te Delft niet alleen informaties worden ingewonnen over de vermoedelijke geschiktheid voor de functie van landmeter van het kadaster maar ook voor de nog in de verre toekomst liggende functie van hoofd van bureau. De tweede mogelijkheid van voorselectie zou zijn een psychotech nisch onderzoek van de candidaat. De psychotechniek is evenwel nog een zeer jonge wetenschap, waarvan de resultaten nog nauwelijks of niet in de practijk kunnen zijn getoetst, om welke reden wordt ge adviseerd in overeenstemming met de mening van de Staatscom missie voor Reorganisatie van het Hoger Onderwijs (blz. 33 van haar rapport) niet uitsluitend te rade te gaan bij de psychotechniek, maar wel deze en dan nog met veel reserve te raadplegen naast de hiervoor voorgestelde informaties bij de Technische Hogeschool. D. BEREKENING VAN HET MAXIMALE AANTAL ASSIS TERENDE MEETKRACHTEN BIJ DE GEWONE DIENST Op blz. 123 is berekend, dat er bij de gewone dienst in de toekomst nodig zijn 161 metende krachten, uitgedrukt in landmeters. Aan de hand hiervan en van het zojuist verkregen minimale aantal landmeters kan nu worden berekend hoeveel assisterend personeel te velde maxi maal kan worden geplaatst. Hierbij moet echter rekening worden gehouden, dat het aantal van 161 uitsluitend uit metende krachten bestaat die zich geheel aan de velddienst, en de daarmee direct samenhangende kantoordienst, kun nen wijden. Hieronder kunnen derhalve niet worden gerangschikt de hoofden van bureau, wier werkzaamheden te velde gemiddeld op 113 van de volledige meetcapaciteit van een landmeter kunnen worden gesteld. Het minimale aantal landmeters dat tot volled'ge meetkrachten moet worden gerekend is dan 116 29 X 2/3 96. Door dit aantal van de benodigde 161 metende krachten af te trekken wordt verkregen, dat er maximaal in de werkkracht van 63 landmeters bij de gewone dienst nog zal moeten worden voorzien. E. INSCHAKELING VAN DE LANDMEETKUNDIG AMBTE NAAR BIJ DE GEWONE DIENST VOOR DE VELDWERK- ZAAMHEDEN Behoudens de op blz. 143 te noemen verbeteringen in hun opleiding kan worden geconstateerd, dat de inschakeling in de velddienst van landmeetkundig-ambtenaren bij de d;enst van de ruilverkaveling en die voor buitengewoon landmeetkundig werk in het algemeen voldoet. Het ligt daarom voor de hand, voor assistentie te velde bij de gewone dienst in de eerste plaats het oog te laten vallen op dit personeel, dat reeds bij het kadaster aanwezig is.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1953 | | pagina 74