131 dienst aanwezig. Het aantal landmeetkundig-ambtenaren-A dat hier voor bij deze dienst kan worden tewerkgesteld is niet te berekenen, doch slechts te schatten. Het resultaat van de enquête van de Ver eniging voor Kadaster en Landmeetkunde leverde in 1949 (zie blz. m) hiervoor 24 op, terwijl de dienstleiding dit aantal taxeert op 40. Om dat het Ministerie het beste overzicht over de werkzaamheden heeft en omdat de raming van de Commissie nagenoeg overeenkomt met het aantal van 40, wordt dit getal als het meest waarschijnlijke aangenomen. De toekomst zal slechts kunnen uitmaken, in hoeverre deze taxatie juist is geweest. F. BESCHOUWING OVER METEND PERSONEEL DAT IN RANG TUSSEN DE LANDMETER EN DE LANDMEET KUNDIG-AMBTENAAR-A IN STAAT. Uit het zojuist besprokene volgt, dat de landmeetkundig-ambtenaar die geen aanwijzing in ontvangst mag nemen, om economische redenen voor de hierbovengenoemde tussenrang niet in aanmerking kan komen. Er moet daarom gezocht worden naar een kracht aan wie ook de aan wijzing kan worden overgelaten, maar die onder leiding en verantwoor delijkheid van de landmeter de werkzaamheden uitvoert. Deze kracht zou een soort practijk-landmeter kunnen zijn, die een vooropleiding van een vijf-jarige H.B.S. en een vakopleiding gelijkstaand met die van een M.T.S. heeft genoten. Zo iemand zal een eindsalaris moeten ge nieten dat ligt tussen dat van de landmeter en dat van de landmeet- kundig-ambtenaar-A en dat gesteld moet worden op tenminste 6000 per jaar. De velddag van een dergelijke kracht zal dan in analogie met de hiervoor uitgevoerde berekeningen kosten 5.6000.260 26.54.10. Omdat de velddag van de landmeter 58.85 kost, is het nodig, dat één landmeter in staat is de veldwerkzaamheden van meer dan 544° (58,8554,10) 11,4 van deze technici te controleren, alvorens van enig economisch voordeel kan worden gesproken. De Commissie acht het niet mogelijk, dat het werk van een dergelijk aantal van deze assistenten door één landmeter op voldoende wijze gecontroleerd kan worden, temeer omdat de controle van dit personeel, door het niet meer in ontvangst nemen van de aanwijzing door de landmeter, moeilijker is dan van de hiervoor besproken landmeetkundig-ambtenaar. De Com missie verwijst daarbij naar de aldus opgezette personeelsformatie in Duitsland, waar in de door haar onderzochte staten Noord-Rijnland- Westfalen en Nedersaksen op elke academisch gevormde „Vermes- sungsrat" slechts 2,7 „Vermessungsinspektoren" voorkomen. Omdat het onwaarschijnlijk is, dat de Nederlandse landmeter aan meer dan viermaal zoveel personeel te velde leiding kan geven als zijn Duitse collega, moet worden aangenomen, dat invoering van de hier voorge stelde meetkracht economisch niet verantwoord is. Bij de dienst van de ruilverkaveling en bij die voor buitengewoon

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1953 | | pagina 79