J. BEPALING VAN DE TOTAAL BENODIGDE
PERSONEELSBEZETTING.
134
voudig worden. De metingen van de gewone dienst zijn echter veel
minder omvangrijk en worden gewoon.ijk niet aan nieuwe technische
grondslagen vastgelegd, maar in de vaak op het terrein niet verzekerde
meetlijnen en grenzen ingepast, waarvoor een veelal niet eenvoudige
combinatie van gegevens vereist is.
De gegevens van het hele land geven aan, dat bij de gewone dienst
aan elke metingspost dit is een post die gelijk is aan i actepost of
2 controleursposten of 1/3 opdracht voor particulier werk gemiddeld
iy2 uur in het veld wordt besteed. Door het voorkomen van meer dan
één van zulke posten op één perceel of op een groep van aaneengesloten
percelen duurt de gemiddelde meting aan één object echter langer dan
ij/2 uur. Naar schatting zal zij 2^/2 uur in beslag nemen.
Het zal duidelijk zijn, dat dergelijke kleine werkobjecten onder in
achtneming van de economie veel bezwaarlijker in werkzaamheden voor
de landmeter en in die voor de assistent zijn te splitsen dan de grote
werkobjecten bij de dienst van de ruilverkaveling of bij de dienst
voor buitengewoon landmeetkundig werk, welke laatste gewoonlijk vele
maanden vorderen.
Een direct toezicht te velde door de landmeter op metingen is bij
grote werkobjecten, waaraan meer dan één assistent tegelijkertijd wer
ken, zeer wel uitvoerbaarbij kleinere metingen die door één land
meetkundig-ambtenaar worden verricht, is dit uiteraard wegens eco
nomische bezwaren niet mogelijk. Hieruit volgt, dat dc assistent te
velde bij de gewone dienst zelfstandiger moet werken dan bij de twee
andere hiervoor genoemde dienstonderdelen. Aan de ene kant wordt
hierdoor het aantal door de assistent uit te voeren werkobjecten verder
beperkt, aan de andere kant is het gewenst, dat voor de gewone-dienst-
metingen de meest geroutineerde landmeetkundig-ambtenaar-A wordt
bestemd.
In het voorgaande is aangegeven, hoe in de naaste toekomst de per
soneelsbezetting aan landmeters en aan landmeetkundig-ambtenaren
voor de velddienst er bij de drie grootste dienstonderdelen van het ka
daster uit zal moeten zien. De nog resterende bezetting aan kantoor
personeel van bedoelde drie diensten en de personeelsbezetting vaft de
Rijksdriehoeksmeting en van het centraal teken- en opleidingsbureau
zullen thans worden besproken.
Gewone dienst.
Voor de gewone dienst is vastgesteld, dat het aantal lagere meet-
krachten 40 zal kunnen bedragen. De op blz. 130 onder de punten 1 t/m
4 opgesomde nadelen van overdracht van veldwerkzaamheden aan
lager personeel kunnen voor een deel worden gereduceerd door de op
metingen die door de landmeetkundig-ambtenaar worden uitgevoerd
ook door deze ten kantore te laten afwerken, waardoor wordt voorko
men, dat opnieuw instructies over het werk aan de kantoortekenaar