151
Wet op de materiële oorlogsschaden (W.M.O.) en de Wederopbouw-
wet, de juridische en de technische aspecten van de onteigening en de
herverkaveling van bouwterreinen die in het belang van de weder
opbouw in Nederland hebben plaats gevonden, zomede de wederuit-
gifte aan de onteigenden van deze gronden door toewijzing, als afzon
derlijke wijze van eigendomsver krijging.
In hoofdstuk I geeft de schrijver o.m. een duidelijke uiteenzetting
omtrent onteigeningen ingevolge art. 23/2 van de W.M.O. en die
vallende onder art. 10 e.v. van de Wederopbouwwet.
Het in hoofdstuk II verhandelde, betreffende bouwrijp liggende
gronden binnen het wederopbouwplan, is helaas maar al te waar. Lang
niet alle oorlogsgetroffenen zijn, voornamelijk uit financiële overwe
gingen, tot herbouw overgegaan en wij zien deze terreinen dan ook
langzamerhand overgaan in handen van concerns en andere niet ge
troffenen. Met schrijvers milde oordeel over zgn. „opveeggevallen",
waarbij een bouwverbod gelegd is op verwoeste percelen buiten een
wederopbouwplan, stemmen wij gaarne in, ook als de getroffene
buiten de kom zou willen herbouwen. Niet-onteigening kan hier tot
grove onbillijkheid aanleiding geven.
In hoofdstuk III behandelt schr. de eigenlijke herverkaveling; hij
vermeldt, dat de technische uitvoering meestal wordt voorafgegaan
door een schets van de verkaveling op een afdruk van de (grond)-
kaart, waarop de nieuwe stedebouwkundige indeling is aangegeven. De
opmerking, dat deze zgn. herverkavelingskaart niet bindend kan zijn,
klopt volkomen met onze ervaring. De door een belanghebbende aan
gevraagde frontbreedte en diepte van een terrein hangt immers ten
nauwste samen met de drie veranderlijke groothedenkubieke inhoud,
bouwprijs per m3 en de aanvullende bijdrage, zodat soms reeds bij
een eerste uitgifte van grond aan een bepaalde straat, de gehele ge
dachte indeling moet worden gewijzigd. Ook wijst de praktijk uit, dat
de uitgifte van gronden over een grote tijdsruimte, afhankelijk van
de bouwactiviteit, moet worden uitgesmeerd, zodat men automatisch
op een dynamische verkaveling is aangewezen. Dit geldt evenzeer voor
kleinere gemeenten.
In hoofdstuk IV geeft schr. een beschouwing over de juridische
aspecten van de toewijzing en o.m. over de objecten en subjecten van
toewijzing. Wij zouden nog willen opmerken, dat toewijzing van grond
buiten het wederopbouwplan, b.v. in een uitbreidingsplan, zeker niet
tot de uitzonderingen behoort. Niemand kan tegen zijn wil een grond-
perceel worden toegewezen en in Zutphen b.v. zien wij overnemers van
bestedingsplichten (met of zonder verklaring van geen bezwaar) veel
vuldig bouwen op gronden buiten het wederopbouwplan.
Veel plaatsruimte besteedt schr. in hoofdstuk V aan de financiële
aspecten van de toewijzing, waarbij de uitgifteprijzen worden beïnvloed
door de zgn. „klimaatsverbetering" en hij belicht daarbij duidelijk
het beginsel, dat de uitgifte door toewijzing niet geleid mag worden
uit een oogpunt van goed koopmanschap, „doch ter uitvoering van de
W.M.O. zal moeten strekken ter compensatie van de oorlogsgetroffe-