202 (zie Prof. R. RoelofsHet gewicht van een stersobservatie) is dit bij benadering juist. Een benadering, die bij het gebruik van instrumenten met normale capaciteit zeker getolereerd kan worden. De n waarnemingsvergelijkingen (i i -» n) worden volgens de methode der kleinste vierkanten opgelost. Hieruit volgen RS—TQ PT—OS AA cos o PRQ2 PRQ2 [As] [a] dX cos <p0 bd<p (7) Hierin is: P [aa\—[a^ R [ibb J n n Q [ab] T[b\z\— l (7a) J n n S [«az] De middelbare fout in een enkele waarneming is l/M v n 3 (8) De nauwkeurigheid in het resultaat van de vereffening wordt ge geven door V(?9<p!x2; wx==/(?ufx2;(9) P R Q<?9 PR—Q2®Xk ¥R Q2 (9a) Bij deze numerische vereffening valt het op, dat de behandeling op een analoge wijze geschiedt als bij de vereffening van een puntsbepa- ling uit achterwaartse richtingen. Ook hier treden drie onbekenden op, waarvan de grootheid p zich laat vergelijken met de oriënteringsonbe- kende uit het genoemde vereffeningsvraagstuk uit de puntsbepaling. Bij de uitvoering van de numerische vereffening van de simultane lengte- en breedtebepaling worden natuurlijk ook de controles op de berekening toegepast, die ook bekend zijn in de terrestrische punts bepaling. Er is hier echter één extra controle, die men in het aanver wante vraagstuk mist: omdat asin Ai, bi cos Ai heeft men \aa[bb] n. Op de numerische vereffening van een simultane lengte- en breedte bepaling wordt in de bestaande literatuur zeer weinig de aandacht ge vestigd. Men moet dan wel de indruk krijgen, alsof er met de grafische vereffeningsmethode een resultaat bereikt kan worden dat niet minder is dan het resultaat bij een numerische vereffening. Volgens de schrij ver is het extra werk aan een numerische vereffening besteed, vol-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1953 | | pagina 30