w=7='fcö
205
geeft ons nu de mogelijkheid het verschil tussen de waarnemingsfouten
fti4 sec en Vtu( sec te berekenen, of volgens (5)
het verschil tussen
15 sec cos <p0 sin A{ en 15 v,II( sec cos cp0 sin A(.
En dit is identiek met het verschil tussen en v"«u
Omdat z niet constant is (zie blz. 203) maar
*11 ?I Cis dus
v"nv"'ii) C" 15 cos sin A,. AtiSec (10)
Vervangen we nu v",h v\Ui) door v"H
v"H C" 15 cos cp0 sin Ai. At,sec (11)
Uit de bovenstaande n vergelijkingen (i:i-»w) zijn C" en v"
volgens de methode der kleinste vierkanten te berekenen.
Hieruit is op te maken:
«7 (12)
n 1 v
d.i. de m.f. in het verschil van twee waarnemingen van identieke ster
ren. Waaruit volgt
tn",
waarin m" m.f. in de enkele waarneming van een coïncidentie, be
rekend, wit twee waarnemingsprogramma's tezamen.
Hiermee is dus aangetoond hoe men, zonder de numerische vereffe
ning toe te passen, toch de inwendige nauwkeurigheid van de astrola
bium-metingen, zij het steeds twee tezamen, kan berekenen.
Dit is gemakkelijk uit te breiden tot de berekening van de nauw
keurigheid van de vereffende waarden AA en A9
Heeft men twee volkomen identieke programma's gemeten, dan zijn
de factoren P, Q en R uit (9a) voor beide programma's dezelfde. Dus
geldt (voor de twee metingen tezamen)
m" V0^ en m\ m" YQ^ (14)
Het zal echter zelden voorkomen, dat twee programma's identiek
zijn. Men mist wel eens enkele sterren in een programma, die in een
tweede observatie-avond wél voorkomen. Doch dit zijn er maar enkele.
Voor elk der bv. twee programma's zijn de cofactoren te berekenen.
Deze zullen dan onderling iets verschillen. De waarde voor m wordt
echter voor beide programma's als dezelfde beschouwd. Aldus vindt
men toch zeer betrouwbare waarden voor en my..
Het is wel een zeer kleine moeite bij de doorrekening van een simul
tane lengte- en breedtebepaling behalve sin Ai (die men immers steeds
berekent) ook cos Ai op te zoeken, waarmee men de coëfficiënten öi
en bi verkregen heeft. Rest nog slechts de berekening van P, Q en R,