209
De v's volgen uit
v,{ sec A U sec cos <p„ sin A, C sec (zie li).
Uit deze verschillen werden bepaald mv2 V'^ (onderaan
fnv2 n 1
kol. 10 en n) (12) en m2 (13), waarin m in tijdsecunden uit
gedrukt is.
Door tenslotte met 15 te vermenigvuldigen verkrijgt men m m.f.
in de enkele waarneming uit twee programma's, uitgedrukt in hoek-
secunden.
Men kan uit de resultaten van dit voorbeeld niet opmaken hoe zich
de m.f van de metingen I en II en van de metingen III en I ver
houden. Wel kan men concluderen, dat de inwendige nauwkeurigheid
van de meting II iets hoger is dan die van de meting III.
De m.f., die men op deze wijze berekent, zullen iets kleiner zijn
dan die welke men zou verkrijgen door middel van een numerische
vereffening, omdat de noemer in (12) groter is dan de noemer die
optreedt in de formule (8). Hierbij is verondersteld, dat de twee pro
gramma's waaruit n volgens (12) berekend wordt, van nagenoeg de
zelfde nauwkeurigheid zijn.
Van de metingen op het station Nickeri werden twee programma's
(II en III) ook numerisch vereffend. De hieruit berekende m.f. in de
enkele waarneming bedroegen resp. 1,30" en 1,60". (In het voorbeeld
resp. 1,17" en 1,26", waaruit blijkt, dat de resultaten van beide metho
den elkaar zeer nabij komen.)
De waarden van C uit de kolommen 8 en 9 lopen ver uiteen. We
merken daarbij op: de hoogten waarop de sterren in de programma's
I en II waargenomen werden, verschilden 15 X 0,23" 3,45". Dit
kan het gevolg zijn van verschillende refractietoestanden in de atmos
feer op beide waarnemingsavonden.
De hoogten waarop de sterren in de programma's I en III waar
genomen werden, verschilden 15 X 3,23" 48,45". Dit kan nooit uit
sluitend veroorzaakt worden door refractieverschillen, maar vindt
mede zijn oorzaak in het verschijnsel, door mij beschreven inThe
effect of a change of focus in astrolabe observations (Bulletin Géo-
désique 1950, p. 176 e.v.).
Het is duidelijk, dat de scherpstelling van de kijker tijdens de waar
neming van programma I een andere is geweest dan die tijdens de
waarneming van programma III. Op het resultaat van de vereffening
is dit echter van geen invloed. Dit wordt geheel anders, wanneer
tijdens een meting van één programma dit verschijnsel zich voordoet,
zoals bij de berekening van enkele astronomische stations in Suriname
is gebleken. Tengevolge hiervan waren enkele series waarnemingen
niet geschikt voor de berekening van de definitieve lengte en breedte.
Per station waren steeds minstens drie programma's op verschillende,
meestal opeenvolgende avonden gemeten. Het zou een kwestie van veel
tijdbesparing zijn, wanneer men, voordat men de berekening uitvoerde,