214 voor ons nog een signaal op een boerderij bij het toekomstige dorp Marknesse en een signaal op het eerste kantoorgebouw in het toekom stige dorp Emmeloord, terwijl tevens werden herzien de coördinaten van de torens van Kuinre i, Blankenham en Blokzijl i en 2. De af wijkingen bleken te zijn resp, i en 2, 22 en 12, 2 en i, 2 en +4 cm. Het gewraakte snelliuspunt nu werd zeer be heerst door Blankenham en daar de verschuiving van deze toren zeer groot was, heeft dit dus de extrapolatie zeer ongunstig beïnvloed. Deze toren was lineair 25 cm verschoven naar de Noordoostpolder. Mogelijk doordat de druk van het IJsselmeerwater op de Zuiderzeedijk was weggevallen. De toren staat aan de voet van de dijk. Een dergelijk verschijnsel ben ik eens tegengekomen bij een polder onder Wilnis. Vóór de droogmaling was de dijk voorzien van een polygoon gevormd door KAD-stenen. Enkele jaren na de droogmaking waren alle KAD-stenen scheef gezakt in de richting van de polder (de koppen van de KAD-stenen hier en daar zelfs ca. 70 cm). Het zou dunkt me interessant zijn als de Rijksdriehoeksmeting nu, na zoveel jaren, de coördinaten nog eens herzag van het oude Ens op Schokland, dat verzakt is door inklinking van de veenbodem, en van de toren van Blankenham, om te zien of die punten nog verder ver schoven zijn. Maar er waren nog andere oorzaken die de hoekmetingen zeer on gunstig hebben beïnvloed. Reeds collega Ferwerda schrijft in zijn hier voor genoemde congrespublicatie, dat hij op storende invloeden was ge stoten bij zijn bepaling van het punt ,,Oude Zeug" uit torens gelegen resp. op 22, 20, 13,4, 8,2, 16, 17, 12,2 en 11,7 km. Een punt „dat ongunstig beïnvloed wordt door wind en hevige ondulatie, vooral bij richtingen over de pas droog gevallen gronden", zoals hij schrijft. Hij vermeldt niet, of de metingen tegen de avond plaats hadden of over dag. Wel heeft hij het over de goede resultaten (8,4 en 9,5 dmgr m.f. in de enkele instelling), doch dit zegt over de nauwkeurigheid van het punt zeker niet alles. Later geeft hij de coördinaten van hetzelfde punt, bepaald door de Rijksdriehoeksmeting (afwijking 8 cm in de X en 11 cm in de Y) en van nog andere punten, waarvan het meest op vallen de H.K. in Wieringerwerf (afwijkingen 29 en 26 cm), de R.K.K. in Slootdorp (21 en 23 cm) en de R.K.K. in Middenmeer (24 en 5 cm). Hij concludeert, dat het beter is de Rijksdriehoeksmeting voortaan dergelijke punten te doen bepalen, omdat deze dienst betere instrumenten heeft, geschikt voor verre richtingen. Ook wij vonden al spoedig in de Noordoostpolder hoekmetingen die kennelijk leden onder storende invloeden van atmosferische aard. Het leek ons evenwel toe, dat dit niet alleen te wijten kon zijn aan ondu latie. Een merkwaardig verschijnsel deed zich voor op de Meerdijk bij een polygonering, toen een 5m-jalon op een van onze snellius- punten in de kijker de hierbij afgebeelde vorm vertoonde. Dit wees op laterale refractie, die hier in de pas drooggevallen gronden herhaaldelijk optrad, evenals op de Meerdijk, op de grens van water en land.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1953 | | pagina 42