216 kwetsbaar kunnen zijn en welke eventueel weggelaten kunnen worden. Na de genoemde atmosferische afwijkingen wil ik nog memoreren het bekende verschijnsel dat optreedt bij het richten op een door de zon, vooral zijwaarts belichte toren. Staat de stang van de beschenen toren in de kruisdraden en komt er plotseling een wolk voor de zon, dan loopt de stang uit de kruisdraden. Is de wolk kort daarna gepas seerd, dan speelt de stang van de toren weer in. Welke richting is dan de juiste? Waarschijnlijk die welke wordt genomen als de zon achter de wolk is. Door de storende invloeden van atmosferische aard bij de hoek metingen op verre richtingen, besloten we in het Noorden gebruik te maken van een driehoeksnetje. De resultaten hiervan waren te ver kiezen boven een combinatie van snelliuspunten, ten minste in dit geval. Nadat de Rijksdriehoeksmeting de reeds vermelde signalen bij het toekomstige Marknesse en op het kantoorgebouw van het toekomstige Emmeloord had bepaald zelf hadden we het punt Emmeloord reeds eerder bepaald, doch onze coördinaten werden ca. 20 cm her zien, eenzelfde verschijnsel als bij Ferwerda dus besloten we de rest van de Oosthelft van de polder van een uitgestrekt driehoeksnet te voorzien en aan te sluiten aan een 16-tal punten, waaronder als centraal punt het signaal bij Marknesse. Dit net werd aan het C.T.O. op een voorbeeldige wijze behandeld, doch toen we het conform wilden aansluiten volgens de trapsgewijze methode De Groot, was het aantal berekeningen vanwege het grote aantal aansluitingspunten zo groot, dat er geen doorkomen aan was. Tenslotte heeft de landmeter H. van den Berg een eigen methode gevolgd door het net in aansluitingsdrie hoeken te verdelen met Marknesse als centraal punt, en de driehoeks- punten in elke aansluitingsdriehoek apart affien aan te sluiten. Werd in twee aansluitende driehoeken eenzelfde driehoekspunt berekend, dan kregen we daarvoor twee stel coördinaten, die gemiddeld werden. De resultaten waren uitstekend, doch weken betrekkelijk weinig af van die der snelliuspunten. Vele ervaringen rijker geworden, behandelden we de Westhelft veel eenvoudiger. De aanleiding daartoe was ook de omstandigheid, dat de Zuiderzeewerken voor het maken van de wegen en de tochten zich niet konden oriënteren door het hoge riet (2 a 3 m), dat bij het droog vallen van de polder op de nog drassige bodem weelderig was opge groeid. In samenwerking met de Zuiderzeewerken werden door dit lichaam in die Westhelft een tiental hoge signalen gebouwd, met op enige afstand van elk signaal een paal als statief voor de theodoliet en een omloop daaromheen om boven het riet uit te komen. Boven dien werd ieder signaal door vier KAD-stenen vastgelegd. We kregen de beschikking over een theodoliet van Zeiss van de Technische Hoge school en deden de waarnemingen in het vroege voorjaar van 1946 alleen in de late middaguren en na zonsondergang. De resultaten waren buitengewoon goed. Deze helft werd aldus voorzien van een behoorlijk stel hoofdpunten, waarop op de normale wijze door inter-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1953 | | pagina 44