178
systeem van Porro-Koppe behouden, maar de projectie van de ruimte
reconstructie op een horizontaal X-F-vlak en op een verticaal X-Z-vlak
vervangen door ruimte-straalstangen. Een fout. De aerocartograaf is
van het programma verdwenen en bijna vergeten, maar Poivilliers
heeft, tot nu toe, met overtuiging de principes die Hugershoff in 1926
verwierp, trouw gehandhaafd.
Zelfs in die dagen werd er belang gesteld in de grondproblemen van
de fotogrammetrische paspuntsbepaling, de zgn. aero-triangulatie. In
de propaganda voor de aerocartograaf legde Hugershoff veel nadruk
op de verwisselbaarheid van linker- en rechterfoto's ten behoeve van
de aansluiting van opeenvolgende fotoparen. Het was het begin van de
ruimte-triangulatie, maar niet meer dan een ideede theorie ervan
moest nog ontdekt worden. Wie herinnert zich niet de diepe indruk
die de triangulator van Boykow maakte, een machtig instrument, dat,
in mijn herinnering, bijna een machinekamer vulde; groots van ont
werp, maar volledig vergeten. Dit in tegenstelling met die andere
triangulator, die, naar ik meen, het eerst op de I.L.A. verscheen: de
radiaaltriangulator van Zeiss. Deze is niet vergeten en wordt nog
steeds in verscheidene landen gebruikt. Op de tentoonstelling in
Washington in 1952 ontbrak hij echter. Verdrongen door de methode
der gleufmallen? Of wacht de radiaaltriangulator de algemene toe
passing van de gyroscopische registratie af om zijn mogelijke nauw
keurigheid recht te doen wedervaren?
Van de practische toepassingen was deze jaren nog niets te be
merken. Men hield zich alleen bezig met de klassieke terrestrische foto-
grammetrie en met een aantal beperkte onderzoekingen. Ik herinner
mij nog het experiment dat in de jaren voor 1926 in Nederland uitge
voerd werd door Duitse technicigegeven drie punten in het Zuiden
van de kuststreek, gescheiden door vijf km water van de rest van de
Nederlandse kust. Deze vermetele lieden boden aan, met de hulpmid
delen van die tijd en uitgaande van deze drie punten, het overblijvende
deel van de 200 km lange Nederlandse kust in kaart te brengen. Het
resultaat was, ofschoon op zichzelf wonderbaarlijk, slecht genoeg om
iedere verantwoordelijke persoon in Nederland te doen huiveren bij de
gedachte aan fotogrammetrie. Dit verschijnsel zou zeker terecht op
zijn plaats zijn geweest op die tentoonstelling en wel als een voorbeeld
van de pretenties van de fotogrammetrie in die tijd.
Dan is er in 1930 het congres in Zürich, waarschijnlijk het eerste
dat enigszins een internationaal aspect droeg. De instrumentele af
deling werd, als ik me goed herinner, sterk beïnvloed door de tegen
stelling tussen Wild en Zeissmechanische tegenover optische pro
jectie. In die tijd had de A2 van Wild in Zwitserland reeds een uit
stekende naam, waarmee de vertegenwoordigers van Wild zich konden
verdedigen tijdens de felle discussies met Von Gruber. Het schijnt dat,
bij de verdere ontwikkeling, deze tegenstelling veel van zijn scherpte
verloren heeft.
Tegelijk was dit het eerste congres waar de filmcamera de plaats
scheen in te gaan nemen van de platencamera. Vooral Duitsland had