179 in de voorafgaande jaren zeer consequent de film ingevoerd, maar ook Zwitserland bekende langzamerhand kleur. Frankrijk noch Italië was, geloof ik, vertegenwoordigd op een wijze die te vergelijken was met Duitsland of Zwitserland, noch was de vertegenwoordiging in overeenstemming met de betekenis van hetgeen in deze landen voor de ontwikkeling van de fotogrammetrie gedaan werd. Overal waren de toepassingen nog in een experimenteel stadium, uitgezonderd natuur lijk de terrestrische fotogrammetrie in de Alpenstreken. Het congres van 1934 in Parijs zal, niettegenstaande al het andere dat geboden werd, in mijn herinnering blijven als beheerst door de enigszins mysterieuze verschijning van de topogonlens. Het was de eerste wijdzichtlens die in de fotogrammetrie verscheenhij opende totaal nieuwe mogelijkheden, ook vanuit een economisch gezichtspunt. De filmcamera was voortdurend verder ontwikkeld en zou blijkbaar alles gaan beheersen. De uitwerkingsinstrumenten hadden een duide lijke vorm gevonden. De stereoplanigraaf C4 van 1930 was zelfs in 1934 bijna onveranderd gebleven. Ook de andere eerste-orde-instru- menten wachtten op verdere ontwikkeling. Het enige instrument van bijzondere betekenis en bestemd om een belangrijke rol te spelen was de multiplex. Toen kwam het congres van Rome in 1938 onder de dreiging van de oorlog. Op de eerste dag werd de Franse tentoonstelling terugge trokken, waarna de expositie hoofdzakelijk bestond uit Italiaanse, Duitse en Zwitserse instrumenten. Verscheidene eerste-orde-uitwer- kingsinstrumenten hadden ondertussen een vorm gevonden die ze bijna vijftien jaren zouden behouden. Tweede-orde-instrumenten, uit gezonderd de multiplex, speelden zelfs op dit congres nog geen belang rijke rol. Dit is duidelijk, omdat men zelfs in 1938 nauwelijks kon spreken van een algemene invoering van de fotogrammetrie in de kartografische diensten en ondernemingen. Het meest opmerkelijke feit in dit opzicht was echter de toepassing ervan bij de kadastrale dienst in Italië, bij de kaarteringen op grote schaal van kunstwerken in Nederland, bij de Zwitserse kartografie en de incidentele toepassing in Duitsland, ofschoon in dit land misschien meer hieraan gedaan werd dan, uit militaire overwegingen, bekend gemaakt kon worden. Van de discussies op het congres herinner ik mij het duidelijkst die tussen de aanhangers van de film- en van de glasnegatieven. Het bleek, dat degenen die ervaring hadden met de film, het gebruik van glas voorstonden en omgekeerd. Dit bewees, dat beide materialen, zeker in speciale gevallen, moeilijkheden geven. Verder bracht het congres de eerste belangrijke discussie over het probleem van de aero- triangulatie. Von Gruber had hierover de theorie gepubliceerd. Speci aal in Nederland was ondertussen veel ervaring opgedaan met de toe passing van deze theorie bij uitgebreide ruimte-triangulaties in tropi sche gebieden. De resultaten gaven toen reeds aanleiding tot vragen betreffende de bronnen van systematische fouten, evenals die van azi mut- en vooral van schaalsprongen. Wat deze twee problemen aan gaat, het resultaat van dit congres was, dat een vraag was opgeworpen,

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1953 | | pagina 7