241
wordt gestreefd. Hieruit volgt, dat dergelijke kleine objecten, stellig
wanneer zij niet juist worden geëxploiteerd, moeten verdwijnen.
Verder is een toepassing van deze bepaling met zoveel waarborgen
omgeven, dat voor enige willekeur geen beduchtheid bestaat, terwijl
tenslotte aan de betrokkene een volledige schadeloosstelling dient te
worden uitgekeerd. Bovendien zal in de meeste gevallen wel vooraf
onderlinge overeenstemming zijn verkregen. De mogelijkheid van een
landbouwkundige sanering bij onwil van de betrokkene zal evenwel
moeten worden opengehouden. Tenslotte vergeet men, dat de onder
havige bepaling ook reeds in de Herverkavelingswet Walcheren is op
genomen, waartegen de Volksvertegenwoordiging destijds geen bezwaar
had.
Ik meen mij derhalve te mogen aansluiten bij de opvatting van die
leden in het voorlopig verslag, wie het wenselijk voorkomt, dat aan
het bestaan van miniatuurkavels een einde wordt gemaakt, daar een
eigenaar bij het behoud daarvan geen redelijk belang heeft.
Tenslotte beslist evenwel over een dergelijk bezwaar, wanneer dit
wordt voorgebracht, de Rechtbank en niet de Rechter-Commissaris,
gelijk ten onrechte in het Voorlopig Verslag wordt aangenomen.
Deze laatste zal wel tot taak hebben door middel van een gewijzigde
kavelindeling een beslissing van de Rechtbank mogelijk te maken.
Blijkens het Voorlopig Verslag ziet men vervolgens mede in de
toewijzing van kavels aan openbare lichamen een samenhang met de
onteigening en spreekt men hier zelfs van een „ontduiking" van de
onteigeningswet. Het lijkt dienstig hierop nader in te gaan.
Toewijzing van kavels aan openbare lichamen
Dit beginsel vindt men reeds in de wet 1938 en wel in het laatste
lid van artikel 13, dat spreekt van toedeling van kavels aan de Staat,
wanneer althans de opvatting juist is, dat men dit laatste lid abstraheert
van de vorige leden en dus aan deze bepaling een zelfstandige werking
geeft. In elk geval huldigt men in de praktijk vaak dit standpunt.
Brengt de Staat zelf grond in, dan bestaat er geen enkele moeilijk
heid, daar steeds in onderling overleg overbedeling zal kunnen plaats
vinden.
Wel gaf de Minister aan deze toepassing een beperkte strekking
door te spreken van op deze kavels te stichten „demonstratie- en voor
beeldbedrijven". Anderzijds herinnerde de Minister er echter in dit
verband ook aan, dat de ruilverkaveling een noodzakelijke voorwaarde
voor ontwikkeling van de landbouw vormt. Er bestaat dus geen be
zwaar deze strekking verder uit te breiden.
Behalve het verband, dat bestaat tussen ruilverkaveling en stede-
bouwkundige maatregelen, blijkt hoe langer hoe meer een nauw ver
band te bestaan tussen ruilverkaveling en verkeerswezenniet slechts
daar, waar reeds een ruilverkaveling is tot stand gekomen, die nu
wederom doorkruist wordt door de aanleg van een nieuwe verkeers
weg, zodat de meest schadelijke doorsnijdingen van de nieuwe kavels