246 overleg, veel geduld en psychologisch inzicht en veel plaatselijke ken nis en ervaring. De practici weten zelf te goed, dat met dwang in de regel niet veel te bereiken is. Desniettemin zal hij niet steeds kunnen worden gemist. Voorts meen ik, dat aan pachtdwang, hetgeen wil zeggen, dat men ook aan een eigenaar die tot dusver niet verpachtte, een pachter kan opleggen, bij ruilverkavelingen geen behoefte bestaat. Deze regeling, voor zover niet incidenteel gewenst in bepaalde gebieden, zal in een algemene saneringswet moeten worden opgenomen. Intussen heeft de lange wachttijd die het voorlopig verslag heeft moeten doorlopen, ook zijn goede zijde gehad, daar het ontwerp thans meer dan drie jaar geleden mogelijk was, kan worden afgestemd op praktijk en jurisprudentie. Ik doel in de eerste plaats op twee vonnissen van de Rechtbank te Arnhem dd. 15 November 1951 en 6 Maart 1952, waarbij wel zeer belangrijke punten naar voren kwamen. Het bleek, dat aan een pachter ongeveer 10 ha pachtgrond te weinig was toegedeeld. Het verweer van de landmeter, dat betrokkene van zijn thans verminderde opper vlakte pachtland door betere ligging en ontwatering en door inten sievere exploitatie een gelijke netto-opbrengst zou kunnen verkrijgen, werd naar mijn mening door de Rechtbank terecht verworpen. Ter ge ruststelling moge hier worden vermeld, dat dit geval een uitzondering betreft, daar elders zulke grote onderbedelingen niet voorkomen. Na het horen van deskundigen werd aan deze pachter dan ook een grote schadeloosstelling toegekend. Dit geval verder latend voor hetgeen het is, vermeld ik evenwel twee principiële punten die daarbij ter sprake zijn gekomen. In het tussenvonnis overweegt de Rechtbank, dat ook bij de toedeling aan pachters rekening is te houden met de wegenaftrek, berekend naar de waarde van de in de ruilverkaveling ingebrachte percelen immers door het grondverlies voor wegen en waterlopen vermindert ook de totale hoeveelheid grond van het blok, die aan de pachter kan worden toege wezen; ook de pachters hebben zich te dien opzichte offers te ge troosten. In haar eindvonnis heeft de Rechtbank deze haar mening her zien en heeft zij dit standpunt verlaten door te beslissen, dat zij ten onrechte van een analogische toepassing van artikel 12 van de Ruilver- kavelingswet was uitgegaan. De Rechtbank overweegt daarbij, dat in artikel 12 van de wet de toedeling aan eigenaren is geregeld en voorts dat de wet tussen eigenaren en pachters duidelijk onderscheidt, waarbij de pachters voor verlies aan grond volledig dienen te worden schadeloos gesteld in geld. Vervolgens en dit is het tweede belangrijke punt heeft de Recht bank tevens beslist, dat onjuist is, dat ook met een geoorloofde onder bedeling volgens artikel 12 sub 3 van de Ruilverkavelingswet ten aan zien van pachters rekening moet worden gehouden. Immers de eigena ren worden voor deze onderbedeling in geld schadeloos gesteld en er is geen aanleiding aan te nemen, dat dit voor de pachters anders zou moeten zijn. Aldus de Rechtbank te Arnhem.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1953 | | pagina 24