249
rechthebbende voldoende waarborg tegen onverwacht verlies van zijn
recht". Dit laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Men mag aan
nemen, dat de wet 1938 op dit systeem voortbouwt, waar de Regering
in haar M.v.T. zegt„Zij hernieuwt de titels van de zakelijke rechten,
daaronder begrepen het recht van eigendom". Een ander steunpunt
zou men bij wijze van argument a contrario nog kunnen putten uit
het feit, dat de Regering bij de ruilverkavelingsovereenkomst uitdruk
kelijk stelt, dat aan deze niet het gevolg van titelzuivering kan worden
toegekend. Voorts blijkt uit de circulaire van de Minister van Finan
ciën d.d. 9 December 1929 nr. 16, dat de bewaarders van het Kadaster
aan de lijst van rechthebbenden in feite steeds een positieve betekenis
toekennen. Blijkens art. 69 van de R.W. wordt een afschrift van de
lijst ook aan de hypotheekbewaarders toegezonden.
Nu zegt art. 55 van het ontwerp, evenals art. 46 van de wet 1938,
dat de plaatselijke commissie een „zo volledig mogelijke" lijst samen
stelt met vermelding van de aard en de omvang van ieders recht (de
wet 1938 spreekt minder juist van „alle" rechthebbenden). Het zou
echter bepaald onjuist zijn de woorden „zo volledig mogelijk" te laten
vervallen, daar de eis om een „volledige" lijst van alle rechthebbenden
samen te stellen bezwaarlijk kan worden gesteld. Men dient deze be
paling immers te zien in verband met de tervisielegging van de lijst,
waardoor zij die nog niet op de lijst vermeld mochten staan, de ge
legenheid krijgen alsnog daarop geplaatst te worden. Jus vigilantibus
scriptum
Ook wordt de opvatting wel eens gehuldigd, dat de vraag, of de
Ruilverkavelingswet het positieve of negatieve stelsel inhoudt, niet
eerder optreedt dan nadat de ruilverkaveling ten einde is gebracht,
terwijl in de artikelen 51 lid 3 en 64 van de wet slechts persoonlijke
rechten zouden zijn neergelegd met betrekking tot de nog uit te
voeren ruilverkaveling.
Het wil mij voorkomen, dat bij deze opvatting het eigen karakter van
het instituut der ruilverkaveling wordt miskend. Men dient én feitelijk
én juridisch dit instituut in zijn opvolgende fasen als één geheel te
te zien. De oude en de nieuwe toestand vloeien in elkaar over. Als ik
de persoonlijke rechten van huur en pacht buiten beschouwing laat,
bevat de lijst van rechthebbenden de namen van de zakelijk gerechtig
den en tevens de aard en de omvang van de zakelijke rechten en de
onroerende goederen waarop deze worden uitgeoefend. Als onverbre
kelijk onderdeel staat daarmede in verband de toedeling in het plan
van ruilverkaveling, welk plan daarna in de akte wordt geïncorporeerd.
Tussen inbreng, lijst, toedeling en akte bestaat derhalve een onver
brekelijke band, waarbij het een de noodzakelijke grondslag en voor
waarde vormt van het ander en alles tezamen de ruilverkaveling uit
maakt. Tenslotte houdt de akte niets anders in dan hetgeen omtrent
ieders recht in de lijst, zoals die vaststaat, is opgenomen. Ten aanzien
van deze zakelijke rechten kan men bezwaarlijk spreken van een „per
soonlijk" recht met betrekking tot „de nog uit te voeren" ruilver
kaveling.