257
lichamen moet worden toegestaan. Het zou denkbaar zijn de uitzonde
ring alleen te aanvaarden voor bepaaldelijk aan te wijzen takken van
dienst, die voortdurend bij zeer veel overdrachten of vestigingen van
zakelijke rechten zijn betrokken en die tevens over voldoende deskundig
eigen personeel beschikken. Voor dergelijke gevallen komt het onder
getekende niet gerechtvaardigd voor een authentieke akte dwingend
voor te schrijven.
Uit het voorgaande moge ondergetekendes mening zijn gebleken,
dat, wat een bepaalde groep van zaakwaarnemers betreft, een definitief
oordeel thans bezwaarlijk kan worden gegeven en dat, wat publiek
rechtelijke lichamen aangaat, een uitzondering op de regel van de ver
plichte authentieke akte gerechtvaardigd is. Hij geeft er daarom de
voorkeur aan, dat thans alleen het beginsel van de verplichte authentieke
akte in discussie wordt gebracht en dat daarnaast de weg wordt open
gehouden om bij algemene maatregel van bestuur enige categorieën van
gevallen aan te wijzen, waarvoor op de algemene regel een uitzondering
wordt toegelaten. De juiste omschrijving van dergelijke uitzonderingen
is thans nog niet wel mogelijk.
Het voorlopig antwoord op de vraag wordt door ondergetekende
derhalve gewijzigd, zoals hiernaast wordt aangegeven.
Gewijzigd voorlopig antwoord van de Minister van Justitie:
Als regel moet voor overdracht van onroerende zaken een authentieke
akte worden geëist. Op deze regel kunnen uitzonderingen worden toe
gelaten voor gevallen, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen.
Vraag 5.
Ondergetekende stelt met genoegen vast, dat er overeenstemming
tussen hem en de vaste commissie bestaat omtrent het eindigen van
het recht op aanwas bij de hoogwaterlijn en omtrent de wenselijkheid
in de wet vast te leggen, dat opzettelijk in openbare wateren door aan
legging van werken bevorderde aamvas niet toevalt aan de oever
eigenaren. Dat in ondergetekendes voorlopig antwoord op het vraag
punt in dit verband de Zuiderzee-oevers zijn genoemd, heeft betrek
king op het vóór de afsluiting aan de oevers der Zuiderzee door het
planten van bies en riet bevorderen van de aanwas.
Wat betreft de landaanwinst bij de wadden, zo bestaat in het huidige
recht verschil van mening. Terwijl Suyling („Zakenrecht", nr. 232)
de aanwas langs de zeekust aan de Staat toekent op grond, dat de
stranden der zee dus ook de nieuw-ontstane stranden aan de
Staat toebehoren, kennen Asser-Scholten, II, 135, en Opzoomer-Gou-
deket, III, 22 nt. 1, deze aanwas aan de eigenaren der oeverlanden toe.
Men vergelijke ook het door Prof. mr. I. B. Cohen gegeven overzicht
der kwestie in het „Landbouwkundig Tijdschrift" van Maart 1931,
blz. 129-138. Delimitatiecontracten en wellicht een regeling, overeen
komende met artikel 19 der Rivieremvet, kunnen hier een bevredigen
de oplossing brengen.
Wat de vraag der commissie betreft, wat onder natuurlijke oorzaken
van daling van het waterpeil moet worden verstaan, zo wenst onderge-