270
c-xamen ter beschikking. Aan allen breng ik namens de N.L.F. dank.
Toch zijn de examencommissie en het hoofdbestuur niet tevreden.
Het percentage geslaagden is te gering. Op welke wijze kan daarin
verbetering gebracht worden? Waarschijnlijk zal gezocht moeten wor
den in de richting van de opleiding van de candidaten. Dit probleem
kan niet door de examencommissie worden opgelost, daar zij de op
dracht heeft te examineren en de opleiding dus niet tot haar taak
behoort. Teneinde de mogelijkheden van een betere opleiding te be
studeren, heeft het hoofdbestuur een commissie benoemd, bestaande
uit de heren Van Steenis, De Boer, Harkink, Van Beukering en Gle-
rum. De commissie vergaderde reeds één keer, doch in dit stadium
is nog slechts weinig mede te delen. In deze vergadering werd de in
stelling van een middelbare opleiding voor landmeetkundige nood
zakelijk en mogelijk geacht. Deze zou dan aan de eisen die de ka
dastrale dienst stelt, moeten kunnen voldoen. Degene die zich op
een andere landmeetkundige loopbaan voorbereiden, moet in het laat
ste studiejaar daartoe de mogelijkheid worden geboden.
Over de besprekingen die in de contactcommissie werden gevoerd
kan ik U het volgende mededelen. U herinnert zich, dat deze com
missie is ingesteld naar aanleiding van de voordracht van Prof. Roe-
lofs op het vorige congres, gehouden over „de studie voor geodetisch-
ingenieur te Delft". De wetenschap en de praktijk zijn twee machten,
die ieder op eigen wijze de maatschappij trachten te dienen. Deze
machten komen wel eens met elkaar in conflict, zo ook hier. De
contactcommissie is nu een soort vredesconferentie. In de eerste ver
gadering werd o.a. de vraag besproken of de landmeetkundige prak
tijk een volledige ingenieursstudie vereist, of dat met een baccalaureaat
zou kunnen worden volstaan. De commissie was van mening, dat een
volledige ingenieursstudie noodzakelijk is. In de tweede bijeenkomst
werd speciale aandacht geschonken aan de eisen die de ruilverkave
ling moet stellen aan de diensten die daarbij één van de belangrijkste
taken hebben. Algemeen was men van mening, dat Wageningse af
gestudeerden, na te hebben voldaan aan het examen voor landmeter
van het kadaster, het best aan de te stellen eisen zouden kunnen
voldoen. In de derde vergadering werd dit probleem opnieuw aan
de orde gesteld. Een aantal moeilijkheden die aan het tot stand
brengen van een dergelijke opleiding verbonden zijn, werden naar
voren gebracht en de mogelijkheid werd overwogen de studie te Delft
zodanig landbouwkundig te oriënteren, dat de geodetisch-ingenieurs
op de taak van ruilverkavelingslandmeter voldoendë voorbereid zou
den zijn. De commissie verkeert dus wat dit punt betreft in het sta
dium van het probleem. Wij hebben Prof. dr. H. R. Kruyt bereid
gevonden het voorzitterschap van deze commissie op zich te nemen.
Ik wil daarvoor mijn grote waardering uitspreken. Als lid van deze
commissie heb ik kunnen constateren hoe zeer door Prof. Kruyt het
algemeen maatschappelijk belang naar voren werd geschoven en hoe
telkens de enge grenzen waarbinnen de landmeetkundige praktijk en