310 lering van de industrievestiging in de oostelijke en zuidelijke provin cies, de bevordering van de industriespreiding in regionaal geconcen treerde vorm. De voortekenen wijzen er reeds op, dat we in de naaste toekomst regeringsmaatregelen hebben te verwachten die ten doel hebben de woningbouw te distribueren over de plaatsen met blijvende werk gelegenheid. Behalve een doelgericht overheidsbeleid kunnen een viertal factoren worden onderscheiden, die de veranderingen in de bevolkingsgrootte van een stad bepalen, nl. het aantal geboorten, de sterftegetallen, de vestiging en het vertrek. Het saldo van geboorten en sterften, het ge boorte-overschot wordt wel aangeduid als „natuurlijke groei", het saldo van vestiging en vertrek als „migratoire groei". Streken met een groter vertrek dan vestiging, dus met een negatief migratiesaldo, noemt men expulsiegebieden, streken met een positief migratiesaldo concen tratiegebieden. Ligt de stad in een expulsiegebied en past de kern in een plano logisch verantwoord industrialisatieplan, dan zijn bij een positief migratiebeleid dus eerder stimulerende maatregelen die een verhoogde bevolkingsconcentratie ten gevolge hebben, te verwachten dan wan neer de stad gelegen is in een concentratiegebied. Bij de berekening van de toekomstige bevolkingsgrootte zijn dus, behalve de cijfers van de natuurlijke en migratoire groei, de functie van de stad in de streek, het karakter van de streek en het overheids beleid van belang. Zijn de grenzen waarbinnen de bevolkingsgrootte over enkele de cennia zal zijn gelegen, met getallen vastgesteld, dan dienen de terrein behoeften voor het wonen, het werken, het verkeer en de recreatie te worden bepaald. Met het oog op de tijd wil ik mij beperken tot het wonen. Het is U bekend, dat de uitzonderlijke dichtheid van onze bevolking dwingt tot de uiterste zuinigheid bij het onttrekken van grond aan de landbouw voor niet-agrarische doeleinden. Begrijpelijk, maar daar mede nog niet gerechtvaardigd, is dus het streven de bebouwings dichtheid van onze woonwijken en de opeenstapeling van woonlagen, dus de bouwhoogte, zo ver mogelijk op te voeren. Vooral van de zijde van de georganiseerde landbouw wordt aan gedrongen op de uiterste zuinigheid bij het gebruik van cultuurgrond voor stedebouwkundige doeleinden. Gebleken is, dat aan stads- en dorpsuitbreiding, wegenaanleg enz., in 8 jaar tijds aan het landbouw areaal een oppervlakte wordt onttrokken ter grootte van de Wieringer- meerpolder, die met veel energie en hoge kosten aan het vaderlandse grondoppervlak is toegevoegd. De redelijkheid van de eis van zo zuinig mogelijk grondgebruik wordt daarom algemeen wel erkend. Over dit „zo zuinig mogelijk" lopen evenwel de meningen uiteen. Bij een grondige bestudering van de vraag op welke wijze op het

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1953 | | pagina 36