311
grondgebruik kan worden bezuinigd, kan men een paar merkwaardige
ontdekkingen doen.
Laten we eerst eens vaststellen om welke orde van grootte het eigen
lijk gaat:
In de komende 25 jaar moet worden gerekend op een bevolkings
aanwas van 2,5 millioen inwoners. Deze 2,5 millioen mensen zullen,
daar de landbouw de grens van zijn opnamecapaciteit bereikt heeft,
nagenoeg uitsluitend in de industrie en in de hiermede samenhangende
verzorgende bedrijven werk moeten vinden. De terreinbehoefte van
deze stedelijke en industriële bevolking kan vrij nauwkeurig worden
uitgerekend. Voor woningbouw is, inclusief scholen, kerken, winkels,
sport- en speelvelden, volgens onze huidige bouwwijze een oppervlakte
nodig van gemiddeld 100 m2 per inwoner, dus 25.000 ha voor mil
lioen mensen, id'.i. nog niet 1'% van onze totale oppervlakte cultuur
grond.
Het gaat dus om de vermindering van deze nog niet 1 van het
landbouwareaal. Zou men de gehele bevolkingsaanwas, dus ook in de
kleinste dorpen, in etagewoningen onderbrengen, dan betekent dit een
terreinbesparing van nog geen 50 m2 per woning. Dit is bij een jaar
productie van 50.000 woningen 250 ha per jaar en dus totaal ruim
6000 ha in 25 jaar.
Om dit te bereiken moet revolutionnair worden ingegrepen in de
woonzeden en wordt de geestelijke en lichamelijke volksgezondheid in
gevaar gebracht. Hiertegen kan worden aangevoerd, dat iedere hectare
cultuurgrond die onnodig verloren gaat, een onnodige verzwakking
van onze voedselpositie betekent. De zaak heeft echter nog een ander
aspect: Analyseert men voor welke uiteenlopende doeleinden de stede
lijke expansiezone moet worden bestemd, dan blijkt, dat gemiddeld nog
geen 40 door het eigenlijke woongebied (het bebouwde oppervlak
met de tuinen) in beslag wordt genomen. Ruim 60 moet worden
bestemd voor straten, pleinen, verkeerswegen, spoorwegen, industrie
terreinen, openbare gebouwen, sociale voorzieningen, openbaar groen,
enz. Ook blijkt bij vergelijkende analyse het percentage voor de par
ticuliere sector t.o.v. de openbare sector af te nemen naarmate de
stad groter wordt.
De compenserende werking van de niet tot de huisvesting beho
rende stedebouwkundige voorzieningen is zo groot, dat de diameter van
een stad, geheel bestaande uit eengezinshuizen, vergeleken met een
stad waarin hetzelfde aantal inwoners in 20-verdiepingen hoge huizen
is ondergebracht, nog geen 25 verschil uitmaakt.
Nog een merkwaardige ontdekking is, dat in ons land in de boeren
dorpen het minst zuinig met de grond wordt omgesprongen. Bezui
niging op het grondgebruik kan voor 60 worden gevonden in de
kleine gemeenten.
Het vraagstuk van de meest gewenste bebouwingshoogte heeft ook
een financiële kant. Het kader van deze inleiding laat niet toe hier diep
op in te gaan. Kortheidshalvewoningen, gebouwd in meer dan vier
woonlagen, zijn duurder dan eengezinshuizen. De bouwkosten, om-