341
deze „kernen" is tot ontwikkeling gekomen, nl. die nabij een spoorweg,
riviertje of een ander natuurlijk gegeven.
Als cultuurlandschap is dit vierkantensysteem, dat de Romeinen ook
reeds toepasten, in deze omvang beslist te verwerpen. Ter verontschul
diging valt slechts aan te voeren, dat de drang naar het goedkope,
vruchtbare land zo sterk was, dat de Genéral Land Survey slechts kon
kiezen tussen chaotische ongeleide ontsluiting of een zo eenvoudig
mogelijk uit te voeren systeem. Tussen 1850 en i860 moest 20.000.000
ha gemeten en uitgegeven worden
De technische grondslag kan blijkbaar tot cultuurlandschappen en
dorpsgebieden voeren die door het verwaarlozen van topografische en
sociale factoren een rem zijn voor de ontwikkeling van de streek.
Interessant is hierbij de vergelijking met Denemarken, waarvan de
ontwikkeling op een volgend bord is gedemonstreerd. Tussen 1850 en
1900 heeft daar in de oorspronkelijk horige brinkdorpen een herver
kaveling van de essen én van de gemeenschappelijke heiden en weiden
plaats gevonden. Geleidelijk zijn de schilderachtige, maar bouwvallige
boerderijen bij de brinken vervangen door nieuwe, langs rechte wegen
buiten het dorp gelegen. De dorpjes zijn in betekenis voortdurend
achteruit gegaan, want mét de landbouwbedrijven zijn ook vaak de
winkeltjes en ambachtsbedrijven weggetrokken naar wegkruisingen
ergens buiten, terwijl nieuwe scholen, zuivelfabriek en dergelijke even
min in de kern zijn gesticht. Sommige dorpskerntjes bestaan nu nog
uitsluitend uit kerk en herberg, pastorie, kosterswoning en huisjes voor
ouden van dagen en diaconieklanten. Enige voorbeelden van deze
„leeggelopen" dorpskernen worden getoond, naast gevallen waar geen
decentralisatie heeft plaats gevonden, zoals op het eiland Lijö.
Een volgend bord toont de dorpen in het landschap van de Zuider
zeepolders. Dit landschap kan gekenschetst worden als één op techni
sche grondslag, waarin de kanalen en de indeling in bemalings- en infil-
tratiegebieden zich nauwkeurig aansluiten bij het reliëf, waarbij in de
verkaveling gestreefd is naar afmetingen die bewerking met moderne
landbouwmachines vergemakkelijken, terwijl elke kavel grenst aan een
verharde weg. De boerderijen liggen elk op hun kavel of kavels, de
dorpen zijn op de stedebouwkundig meest juiste plaats gesticht, bij
kruisingen van kanalen, bij bruggen en sluizen, bij de uitmonding van
verkeerswegen op hoofdwegen. Dorpen, boerenerven en minder goede
gronden worden zorgvuldig van beplanting voorzien, de bodemgesteld
heid komt tot uitdrukking zowel in de gekozen boomsoorten als in de
gebouwen en de grootte der landbouwbedrijven. Ten opzichte van het
„nieuwe land" uit de 19e eeuw is dus een geweldige verbetering te
constaterenbehalve de technische (landbouwkundige en waterbouw
kundige) grondslag is de topografische (reliëf en bodem) zoveel moge
lijk in het plan betrokken, terwijl bij de dorpen gestreefd is naar het
stichten van goede gemeenschappen op de juiste plaatsen.
Eén moeilijkheid op sociaal gebied heeft men niet kunnen vermij
den de verspreide ligging van de boerderijen noopt tot een zekere ver
spreiding van de (vaste) landarbeiders, waardoor deze sociaal zeer be-