351
betoog en meer speciaal in het slotstuk „Verbeteringen" wel de aan
duiding in welke richting de hoogleraar een oplossing voor moeilijk
heden meent te moeten zoeken, nl. de betere bescherming van derden
te goeder trouw als een eis van rechtvaardigheid, waarbij hij echter
op de laatste bladzijde laat uitkomen, dat ook dit niet alles winst is,
want „het recht moet hanteerbaar blijven; dit is hoger eis, dan dat
het recht rechtvaardig zij".
Hieraan kan meteen worden vastgeknoopt, dat kennelijk Pitlo niet
zo innig overtuigd is van het nut en de noodzakelijkheid van het vernieu
wen van ons gehele privaatrecht, zeker niet voor het gedeelte dat door
de prae-adviezen wordt bestreken. En verder voor de lezers van dit
T. de waarschuwing, dat zij „alles" over de publiciteit van de rechten
en de vele moeilijkheden daarbij zullen kunnen lezen, bij de eerste
schrijver meer speciaal van de zijde van het hypotheekrecht uit bezien,
bij de tweede meer dogmatisch-juridisch in het algemeen, maar dat bij
gene over de specialiteit geheel, bij deze bijna geheel wordt gezwegen.
Van Pitlo dit citaat dat veelzeggend is in zijn kortheid„De wetgever
heeft zich met de verbetering van het kadaster niet ingelaten. In
theorie wegen ook hier de bezwaren zwaar. In de praktijk zorgen
notariaat en hypotheekkantoor in samenwerking er voor, dat het zonder
schokken of haperingen verloopt. De wetgever is zo wijs geweest te
laten zitten wat goed functionneert. Laat de praktijk geen nodeloze
spanningen doen ontstaan door het over te dragene op twee, drie wij
zen te omschrijven: kadastrale omschrijving, plaatselijke omschrijving
en zoals het thans in gebruik is."
Elders heb ik laten blijken, dat ook ten aanzien van de specialiteit
nu de mogelijkheid bestaat de rechtszekerheid te vergroten door een
bepaling om de „spanning" waarvan Pitlo gewaagt ten minste te
voorkomen.
Het heeft naar mijn mening geen zin in dit Tijdschrift diepgaande
beschouwingen te wijden aan de inhoud van deze geschriften.
In W.P.N.R. nrs. 4314 en 4315 doet Prof. de Grooth dat zeer uit
voerig met het oog op de besprekingen ter vergadering van de Broe
derschap, waarvan eerlang het stenografisch verslag zal verschijnen
en waaruit misschien zal blijken, dat daar iets concreters (één of meer
bepaalde voorstellen) te voorschijn is gekomen.
Mijn taak acht ik het de lezers nieuwsgierig te maken naar de inhoud
van deze prae-adviezen, ze te prikkelen om zelf de lectuur (en de
studie) ter hand te nemen. Voor iedereen bestaat wel de mogelijkheid
deze geschriften (het Septembernummer 1953 van het Correspondentie
blad van de Broederschap van Notarissen is er mee gevuld) van een
bevriend notaris ter leen te krijgen.
Zonder aan de waarde van de bijdragen van Van Manen ook maar
iets te kort te willen doen, meen ik toch, dat de lezers van dit Tijd
schrift het meest zullen zijn gebaat met de studie van Pitlo, die zeer
uitvoerig en duidelijk nog eens de denkbeelden over negatieve en
positieve stelsels samenvat.
Van Manen belicht uitvoerig de gevaren voor het hypothecair