330 9°%, 20 niet meer, van het gehele land is overdekt met goedgekeurde of in bewerking zijnde uitbreidingsplannen in hoofdzaak of in onder delen, kan niet worden weggeredeneerd. De verwijzing naar de (blijkbaar als minderwaardig beschouwde) noodwet, waarop thans nog een gedeelte van de ruimte-ordening berust, kan geen afbreuk doen aan het belang van het vele werk dat de provinciale planologische diensten en de Rijksdienst voor het Nationale Plan verrichten, werk dat, naar iedere ingewijde weet, niet uitsluitend mag worden beoordeeld naar het aantal tot rechtsgeldigheid gekomen plannen. En waarin bestaat eigenlijk het minderwaardige of bedenke lijke van een noodwet, die nagenoeg geheel aansluit bij denkbeelden en beginselen die in de Woningwet, in publicaties van Nederlandse deskundigen voor 1940 en in het rapport van de Staatscommissie- Frederiks zijn neergelegd? Het ontwerp van de commissie-Van den Bergh heeft veel bestrijding ondervonden. Inderdaad, maar is deze bestrijding ook veelzijdig, of gaat het vooral om de tegenstand van hen die menen zich tegen elke niet-eenzijdige coördinatie te moeten verzetten? En wat het gebrek van de vage directieven betrefthoe kan een wet die de veelzijdige coördinatie en de bestemmingsmogelijkheden moet regelen voor een lange en onzekere toekomst ooit anders doen dan het vaststellen van concrete richtlijnen opdragen aan de bestuursorganen, die op het punt van een redelijke en verstandige belangenafweging lang geen slechte traditie achter de rug hebben En bovendien hebben zowel het betoog van Mr. Korte over de ruimte-ordening als de hierboven tegen dat betoog ingebrachte bezwa ren eigenlijk weinig of niets te maken met het uitgangspuntde ver ruiming van de doelstelling van de Ruilverkavelingswet. In het rap port „Ruilverkaveling en stedebouw", dat in Mei 1949 verscheen, was "voorgesteld aan het slot van artikel 2 van de Ruilverkavelingswet, met volkomen intact laten van de voorrang van de agrarische doelstelling, bescheidenlijk toe te voegen, dat ook „rekening zou kunnen worden ge houden" met andere openbare belangen. Zij die dit gezegd hebben worden er blijkbaar van verdacht de „landbouwkundige waarde" van de doelstelling der wet aan te tasten. Dit blijkt echter geenszins uit de woorden van het rapport en het lag ook allerminst in de bedoeling van de samenstellers. Het voorstel werd slechts ingegeven door een oprecht verlangen naar een goede en doelmatige coördinatie tussen de niet op een noodwet berustende!) gemeentelijke uitbreidingsplan nen en de ruilverkavelingen. Deze coördinatie is uitermate nodig, omdat de (zuiver civielrechtelijke) effecten van een ruilverkaveling in feite te niet gedaan kunnen worden door de publiekrechtelijke bestemmings maatregelen, een situatie die ongewenst is en vermeden moet worden. Een niet alleen op de practijk berustend doch ook door de wet ge- sanctionneerd samenspelen van de ruilverkaveling met andere openbare belangen kan dit ongewenste gevolg voorkomen. Deze neiging om de landbouwkundige deur stijf gesloten te houden en zelfs niet op het voorgestelde heel kleine kiertje te openen, heeft in het nieuwe ontwerp-Ruilverkavelingswet zelfs tot een ge-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1953 | | pagina 4