332 dat deze noodwet reeds op i Januari 1952 door een nieuwe wet had moeten zijn vervangen. Bovendien sluit ik mij aan bij die Karfierleden, die bij de behandeling van deze noodwet hebben betoogd, dat ver schillende bepalingen met de rechtszekerheid op zeer gespannen voet staan. Overigens heeft de Regering toen zelf verklaard, dat zij vol ledig de mening onderschrijft „dat er noodzakelijk op de kortst moge lijke termijn een juridische basis gevonden dient te worden, die ook naar de inhoud de toets van gezonde democratische opvattingen 'kan doorstaan". Wat voorts de volgens mijn opponent in de nieuwe wet op te nemen concrete richtlijnen voor de diverse bestemmingsplannen betreft, een debat daarover is niet vruchtbaar, zolang niet concreet vastligt, welke deze richtlijnen zijn en wat deze inhouden. Een afbakening op Rijks niveau is veel minder urgent dan op gemeentelijk terrein. Daartussen ligt het provinciaal niveau. Het streekplan Walcheren, dat naar mijn mening veel te gedetailleerd is, strekt tot waarschuwing. Ik blijf van mening, dat een wettelijk geregelde ruimte-ordening zeer noodzakelijk is en wel hoe eerder hoe beter, doch ik geloof, dat men haar een slechte dienst bewijst, wanneer de ruimte-organen te bemoeiziek zijn en buiten hun algemeen adviserende en coördinerende ruimte-taak gaan. Thans met mijn opponent transponerend op de ruilverkaveling en op het aangehaalde rapport, dat een verruiming van de doelstelling van de Ruilverkavelingswet heeft bepleit, erken ik, dat er bij de uit voering van ruilverkavelingen moeilijkheden bestaan op het gebied van de ruimte-ordening. Geenszins twijfel ik aan het oprechte verlangen naar een goede en doelmatige coördinatie. Ditzelfde verlangen bestaat ook sinds jaar en dag bij hen die met de uitvoering van ruilverkave lingen zijn belast; het heeft in de praktijk tot een vruchtbare samen werking tussen gemeentelijke en ruilverkavelingsorganen geleid. Is het echter nodig en is het wel juist, dat een verruiming van de doel stelling in deze zin, dat ook met andere openbare belangen rekening zal kunnen worden gehouden, reeds thans in de ruilverkavelingswet wordt belichaamd? Deze wet is immers een wet met een bijzondere en beperkte strekking. Dit klemt temeer, nu de algemene bestemmings plannen voor de grond nog onvoldoende zijn geregeld. Anderzijds is in verschillende artikelen van het ontwerp in een coördinatie voorzien, nog gezwegen van het feit, dat hier ook voor Gedeputeerde Staten een taak is weggelegd. En tenslotte zal alleen het feit, dat een gemeente grond nodig heeft voor de aanleg van verkeerswegen of voor volkshuisvestingsdoel einden op zichzelf niet voldoende zijn om kavels toegedeeld te krijgen. Een landbouwkundige inslag zal moeten vaststaan, dan wel de noodzaak dat landbouwkundige nadelen zullen moeten worden opge vangen, wanneer reeds a priori blijkt, dat in een nabije toekomst agra risch gebied zal moeten worden opgeofferd. Het spijt mij mijn opponent duide mij deze kleine boutade niet euvel doch wij verschillen nog steeds van mening over de pasmaat van het muiltje. Ongetwijfeld zullen Regering en Volksvertegenwoordi ging bij hun ruime keus het juiste, passende schoeisel weten te vinden.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1953 | | pagina 6