22
°1
en de voorwaartse gebroken richting uit 5 naar P. Om geen gemeen
schappelijke waarnemingen in de twee laatste „richtingen" te krijgen,
moeten deze afzonderlijk gemeten worden. Alle hoeken worden twee
maal in aparte opstellingen van het instrument gemeten. Bij een ge
strekte vorm van de gebroken richting behoeven de lengtemetingen
o
O 3 F,g. 9 O 4
dan niet herhaald te worden om een voorwaartse en achterwaartse ge
broken richting te krijgen die niet gecorrelateerd zijn voor wat de hoek
en lengtemeting betreft.
Is de gebroken richting niet gestrekt, dan kan één van de twee
lengtemetingen, die men voor de bepaling van de lengte van een zijde
steeds verricht (is het niet voor de opvoering van de nauwkeurigheid,
dan toch voor de controle) bestemd worden voor de achterwaartse, de
andere voor de voorwaartse gebroken richting.
Hoewel hiervoor gestrekte gebroken richtingen beschouwd werden,
is het bestaansrecht van deze richtingen toch aangetoond. De afwij
kingen van deze vorm zijn door het van geen invloed zijn van de
„systematische" lengtefout van minder belang dan bij de veelhoek.
Bovendien werden hiervoor centreerfouten aangenomen die een veel
voud waren van de proefondervindelijk gevonden waarden.
In het algemeen zal een gebroken richting naar een belangrijk, dus
niet ver verwijderd bekend punt leiden. Dit punt levert een grote a