31
aldus zou oordelen, had nog een tweede cassatiemiddel gesteld om toch
de beschikking van de Rechter-Commissaris als niet op de wet gegrond
te doen veroordelen.
Hij kwam aandragen met schending, althans verkeerde toepassing
van de art. i, 2, 12, 14, 15, 84, 85 en 86 van de Ruilverkavelingswet
1938 door laatstgenoemd artikel toe te passen ten behoeve van iemand
die geacht wordt een recht als pachter te hebben verkregenten on
rechte, vermits het voorschrift slechts geacht kan worden betrekking te
hebben op krachtens de ruilverkaveling verkregen „zakelijke" rechten.
En hiermede kreeg hij van de Hoge Raad gelijk, want deze overwoog
als volgt
„dat het tweede middel doel treftdat toch artikel 86 r.v.k. wet
sprekende van hem aan wien bij de akte enig perceel is toegewezen,
kennelijk het oog heeft op hem, aan wien in de zin van art. 71 onder
2e een kavel in zakelijk recht is toegedeeld en niet op pachters, die in
verband met een te hunnen aanzien getroffen regeling als bedoeld in
art. 19, overeenkomstig art. 71 onder 4e in het plan zijn vermeld".
De Hoge Raad vernietigt dan de bestreden beschikking met dien
verstande, dat deze uitspraak geen nadeel toebrengen zal aan de rechten
door partijen verkregen.
Deze uitspraak kan in de toekomst nog wel moeilijkheden veroorza
ken, als op het moment van ingebruik-nemen door de verpachter aan
de pachter belemmeringen worden in de weg gelegd, al is ook de pacht-
verhouding als rechtens geldende op te vatten.
De R.C. zal een bevel ex art. 86 niet meer mogen geven ten behoeve
van de pachter en zou hij het toch doen, dan zal de verpachter met
deze uitspraak zeer sterk staan bij verzet tegen een dergelijke beschik
king. In het ontwerp 1951, ook door de Hoge Raad in zijn beschou
wingen betrokken over het eerste cassatiemiddel, ontbreekt een bepaling
om c.q. de pachter in het genot van zijn percelen te stellen, als de ver
pachter dit wil beletten. Immers het nieuwe artikel 91 heeft dezelfde
redactie als het huidige art. 86 (in de Memorie van Toelichting wordt
dit zonder meer gesteld) en zal dus moeten worden uitgelegd als nu de
Hoge Raad deed.
Wellicht zou aan art. 27 ontwerp 1951 een derde lid kunnen worden
toegevoegd om de R.C. deze bevoegdheid ten behoeve van de pachter
te verlenen.
Al is door dit arrest een belangrijke uitspraak van ons hoogste
rechtscollege verkregen over de betekenis van art. 19 en meer nog
over die van art. 86 der wet, toch meen ik, dat men de waarde ervan
voor de kwestie van de al dan niet titelzuiverende werking van de
wettelijke ruilverkaveling niet hoog genoeg kan aanslaan, al was daar
van in het arrest geen sprake.
Want de H.R. heeft hier dan toch maar uitgesproken in zijn burger
lijke kamer, bezet door mensen als Mrs. Donner, Hyink, Boltjes, De
Jong en Prof. Losecaat Vermeer, dat zelfs een handelen tegen de wet,
als daarop gevolgd is een tervisielegging met mogelijkheden van be
zwaren inbrengen, beroep op Plaatselijke-Commissie, Rechter-Commis-