32
saris c.q. Rechtbank en cassatie in het belang der wet, leidt tot rechts
geldigheid van de inhoud van de ruilverkavehngsakte voor dat deel dat
in strijd met de wet daarin is opgenomen.
Immers de H.R. kwam tot de slotsom, dat in casu het vastleggen van
de geïncrimineerde pachtverhouding streed tegen de bedoeling van de
wetgever in zake art. 19. Hoeveel te meer moet dan deze opvatting van
de H.R. leiden tot het aannemen van de zuiverende werking van de
lijst van rechthebbenden met de akte van ruilverkaveling, omdat deze
zeker in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgevers van
1924 en 1938 en van de opstellers van het ontwerp 1951. De strijd
tussen voor- en tegenstanders van de zuiverende werking gaat niet
over de bedoeling van de wetgever, daarover is men het wel eens, maar
alleen over de vraag of de wettelijke formulering zo is geweest, dat
men uit de artikelen die zuivering dwingend moet aflezen.
Welnu, uit de bovenstaande uitspraak over art. 19 kan ik niet anders
lezen dan dat, mits de wetsvoorschriften omtrent tervisielegging enz.
zijn gevolgd, inderdaad de akte van ruilverkaveling door de over
schrijving de rechten op de kavels originair doet verkrijgen.
Deze opvatting geeft dus het werk van de plaatselijke commissie ten
aanzien van de lijst van rechthebbenden wel een zeer bijzonder reliëf.
Eerder schreef ik al eens, dat eigenlijk de procedure van vaststellen
dezer lijst volgens de wet van 1938 in strijd was met de Grondwet,
omdat, als er geen bezwaren worden ingebracht, zij zonder meer vast
staat, dus zonder beslissing van de rechter, maar dat dit, bepaald
zijnde in een onschendbare formele wet, niet door de rechter onge
daan gemaakt kan worden. Van andere zijde is als argument tegen de
zgn. positieve kracht van de lijst aangevoerd, dat de wet bepaalt, dat de
plaatselijke commissie een „zo volledig mogelijke" lijst moet samen
stellen. Die lijst kan moeilijk anders worden genoemd, ze wordt pas
„volledig" als de procedure van tervisielegging en wat daarop volgt is
doorlopen. Als art. 46 had gezegd, dat de plaatselijke commissie een
„volledige lijst" moest samenstellen, dan zou tervisielegging enz. geen
zin meer hebben gehad, anders dan ter bekrachtiging, niet ter aan
vulling.
Uit het arrest van de H.R. nu is te lezen dat deze tervisielegging, ook
al worden geen bezwaren door de rechter beslist, toch dezelfde werking
heeft, omdat belanghebbenden gelegenheid hebben gehad een uitspraak-
van de rechter uit te lokken en dit nalatende de lijst hebben bekrachtigd
zoals ze ter visie heeft gelegen en daardoor „volledig" is geworden.
Deze bespreking over het eerste arrest van de Hoge Raad over de
ruilverkavelingswet 1938 had dus eigenlijk ook tot titel kunnen krij
gen eindelijk de lang verbeide uitspraak van ons hoogste rechtscollege
in positieve zin over de positieve werking van de lijst van recht
hebbenden. R'dam. Dec. 1953.